Genesis 9:27

Vervloeking en zegen

Noach vervloekt Cham in diens zoon Kanaän (Gn 10:6) en zegent Sem en Jafeth. De bijzondere vloek is dat Kanaän “een dienaar van dienaren” voor zijn broers zal zijn, dat is de allerlaagste dienaar. We zien dit in vervulling gaan onder andere bij de overwinningen die Israël over hen behaalt, wanneer zij het land Kanaän veroveren (Ri 1:28; 30; 33; 35), ongeveer achthonderd jaar hierna.

Niet Cham zelf wordt vervloekt. Cham is samen met zijn broers door God gezegend (Gn 9:1) en Noach zal dat niet ongedaan maken. Hier wordt de zonde van de vader bezocht aan de kinderen (Ex 20:5-6), hoewel de straf op de zonde door de kinderen tegelijk ook zelf wordt verdiend.

De immoraliteit van Cham komt in zijn nakomelingen, de Kanaänieten, tot uiting. Israël wordt er later voor gewaarschuwd zich niet op die wijze te gedragen: “U mag de gebruiken van het land Egypte waarin u gewoond hebt, niet navolgen, en [ook] de gebruiken van het land Kanaän, waar Ik u naar toe breng, mag u niet navolgen. U mag niet in hun verordeningen gaan” (Lv 18:3). In het vrederijk zal de vloek over Kanaän zijn volle vervulling vinden (Zc 14:21b).

De profetie van Noach bevat in enkele woorden de loop van de wereldgeschiedenis. In Genesis 10 zien we er een nadere invulling van. Daar hebben we de geslachtsregisters van de zonen van Noach uit wie de hele wereldbevolking is voortgekomen (Gn 9:19).

God wordt hier “de God van Sem” genoemd. Niet eerder is God op die manier met een mens verbonden. Later wordt Hij ook genoemd ‘de God van Abraham, Izak en Jakob’. Dat betekent dat Jafeth en Cham hun zegen zullen moeten zoeken bij Sem, want bij hem is God (Zc 8:23).

Copyright information for DutKingComments