Habakkuk 1:5-11

God brengt een werk tot stand

Als Habakuk zijn klacht heeft geuit, krijgt hij antwoord van God. Daaruit blijkt dat God allesbehalve een ongeïnteresseerde toeschouwer is van wat zich op aarde afspeelt. Hij gaat Habakuk informeren over Zijn reactie. Hij belooft dat Hij het kwaad zal oordelen. Om Habakuk dat te laten zien nodigt Hij hem en het volk van Juda uit om rond te zien en aandachtig te kijken onder de heidenen wat Hij zal gaan doen.

Dan zullen ze zien dat het Assyrische rijk wordt verwoest door onder andere de Babyloniërs, het volk dat Hij zal gebruiken voor Zijn werk. Dat werk is dat Hij Jeruzalem door de Chaldeeën, of Babyloniërs, in drie opeenvolgende belegeringen zal benauwen met als uiteindelijk resultaat de verwoesting van Jeruzalem.

Het bevel om rond te zien houdt in dat er nauwkeurig moet wordt gekeken naar de toestand in de wereld om hen heen, zodat ze niets zullen missen van wat er gaat gebeuren. Het betekent voor ons dat we het actuele nieuws op de voet volgen met het oog op wat Gods Woord over toekomstige gebeurtenissen zegt. Zij denken dat God niets doet, maar als ze opletten, zullen ze zien hoezeer ze zich vergissen.

Dat ze dan verbijsterd zullen zijn, betekent dat het antwoord op het gebed van Habakuk allesbehalve voorspelbaar is. De verbijstering wordt in twee werkwoordsvormen herhaald, om de herhaaldelijke en uiteindelijk totale verbazing te benadrukken die hen zal overvallen (vgl. Gn 43:33; Ps 48:5-6; Js 29:9). Als ze van de ene verbijstering zijn bekomen, zal een nieuwe verbijstering hen overvallen.

Paulus haalt dit vers na een prediking aan om de verachters van het evangelie te waarschuwen voor het oordeel (Hd 13:40-41). Met “een werk” bedoelt hij het werk van Christus tot verlossing van zonden voor ieder die gelooft. Omdat het niet wordt aangenomen, zal Hij Die dit werk heeft volbracht, oordeel over hen brengen. Het is altijd zo geweest dat de mens geweigerd heeft aan te nemen wat God zegt over het oordeel. Zo was het bij de zondvloed, bij het oordeel over Sodom en Gomorra, bij Achab en Izebel, nu met betrekking tot het oordeel over Jeruzalem door de Chaldeeën (Jr 5:12) en ook met betrekking tot het evangelie (Js 53:1).

God doet de Chaldeeën opstaan

Zoals Jesaja het karakter van de Assyriërs beschrijft (Js 5:26-30), zo beschrijft de HEERE voor Habakuk het karakter van de Chaldeeën (Hk 1:6-11). Hij beschrijft de natuur van deze vijand, zijn werkwijze en bedoelingen, zijn wapens, zijn houding tegenover anderen en de diepste reden voor zijn uiteindelijke val.

God Zelf verwekt deze vijand om Zijn volk te tuchtigen (vgl. Ps 105:25). Hij doet “de Chaldeeën opstaan” (vgl. Ri 2:16). In onze kortzichtigheid zouden wij alleen het streven van de satan zien om Gods volk te vernietigen. Het is belangrijk om te zien dat de HEERE Zelf de satan gebruikt om Zijn volk te tuchtigen. Dat betekent dat we in Zijn handen zijn en niet in die van onze vijanden.

De HEERE geeft dat wrede volk de gelegenheid om de breedte van de aarde te doorkruisen (Dt 28:49). Dat wijst op het uitoefenen van macht over een onbegrensd gebied. Daardoor zullen de Chaldeeën ook Israël veroveren en in het land van God “woningen in bezit nemen die niet van hem zijn”. Hiermee ontvangt Gods volk de rechtvaardige vergelding voor het gedrag dat ze zelf zo vaak ten aanzien van anderen hebben getoond door de bezittingen van anderen in bezit te nemen (Mi 2:9).

Babel is zichzelf tot god

Het optreden van Babel is “schrikwekkend en ontzagwekkend”. Het karakter van Babel is geworteld in zelfvoldaanheid. Hij erkent geen hogere autoriteit en geen afhankelijkheid van iemand, wat neerkomt op zelfvergoddelijking. Zijn enige wet is, wat hij wil, wat uit hem voortkomt, en dat bepaalt de norm van zijn handelen. Babel gedraagt zich naar regels die hij voor zichzelf heeft opgesteld en beschouwt zichzelf daarbij als een macht die tegenover niemand verantwoording verschuldigd is, niet tegenover God en niet tegenover enig mens.

Hij denkt er niet aan dat iemand hoger zou kunnen zijn dan hijzelf (vgl. Pr 5:7). Dat is zijn instelling vanaf het begin van zijn bestaan (Gn 11:4). De Babyloniërs hebben er geen besef van dat ze in de rol die ze op zich nemen, doen wat God wil en dat Hij de controle over hen heeft.

De ruiterij van Babel

In militair opzicht is er bij Babel aan niets gebrek, niet aan materieel en niet aan veroveringszucht. Alles is tot in de puntjes voorbereid. De afstand is geen bezwaar. Met razende snelheid zullen ze hun doel bereiken, want hun “paarden zijn sneller dan luipaarden”. Ze komen eraan met een felheid die erger is dan die van hongerige avondwolven. Als ze hun prooi een keer in het oog hebben, schieten ze erop af als een arend om die prooi te verslinden (vgl. Jr 48:40; Jr 49:22; Kl 4:19).

De ruiterij van Babel wordt vergeleken met drie roofdieren, “luipaarden”, “avondwolven” en “een arend”. Deze drie roofdieren zijn symbolen van het oordeel van God over Juda (vgl. Jr 5:10). Avondwolven zijn hongerig vanwege hun gebrek aan voedsel overdag en daarom gaan ze in de avond op roof uit (Zf 3:3). Als Mozes het volk voorhoudt wat hun zal overkomen als ze ontrouw zijn, spreekt hij over een wreed volk dat tot hen zal komen en vergelijkt dat volk met een arend. Wat Habakuk hier zegt, is de vervulling van wat Mozes heeft gezegd (Dt 28:49-50).

Geweld

Ze komen met het voornemen om geweld te bedrijven. Geweld is de zonde van Israël (Hk 1:2-3). Nu zal het volk zelf met geweld gestraft worden. Het voornemen om geweld te bedrijven drijft “ieder van hen”. Het is niet slechts een collectief voornemen, waarbij er uitzonderingen kunnen zijn, maar iedere soldaat van dat leger heeft er zin in om geweld te bedrijven. Hun opmars is onstuitbaar.

De betekenis van de zin “hun gezichten oostwaarts gericht”, is niet duidelijk. Het is een moeilijk te vertalen zin. Het kan ook vertaald worden door “het streven van hun gezichten is naar voren gericht” (Duitse Elberfelder vertaling). Dit geeft aan dat zij volkomen doelgericht, zonder om te kijken, onderweg zijn. Alles wat zij op weg naar hun doel aan tegenstand tegenkomen, wordt neergeslagen. Het aantal krijgsgevangenen dat ze maken, is ontelbaar als het zand.

Babel spot met elke macht

De autonomie van Babel brengt hem tot minachting van alle andere regeringen (vgl. Jb 41:25). Hij drijft de spot met elke tegenstand en iedere tegenstander. Hij treedt met de grootste zelfverzekerdheid op, zo zeker is hij van zijn macht. Elk verzet is zinloos en vruchteloos. Met gemak wordt elke vesting ingenomen. Zonder enige moeite wordt er aarde tegen de muur van een stad opgeworpen, waarna ze zo over de muur heen komen en de stad innemen.

Zijn kracht is zijn god

Als Babel zo bezig is, zal hij van gedachten veranderen zoals de wind van richting verandert. Dat hij verdertrekt, wil zeggen dat hij te ver gaat in zijn behandeling van Israël. Daarmee maakt hij zich schuldig, hij laadt schuld op zich door het overspelen van zijn hand. In zijn hoogmoed gaat hij zich te buiten aan buitensporig geweld.

Babel maakt zich schuldig omdat hij alleen op zijn eigen kracht vertrouwt, zijn kracht tot zijn god maakt. Met de God van de hemel, de God van Israël, houdt hij totaal geen rekening. De macht die God hem in handen heeft gegeven, misbruikt hij om zijn eigen belangen na te streven. Zijn veroveringszucht voert de boventoon.

Copyright information for DutKingComments