Habakkuk 3:17-19

Ondanks alles vreugde in de HEERE

Dan gaat de blik van Habakuk omhoog, naar boven. Hij zoekt geen rust meer in de omstandigheden, maar vindt zijn bron van rust in God Zelf. In het lied spreekt hij over de zegeningen van het land die niet meer genoten worden vanwege de tijd van de benauwdheid (Hk 3:17). Voor ons kan het zijn verlies van baan of gezondheid of een geliefde, zoals Job dat meemaakte.

We kunnen deze verzen enthousiast als lied zingen, maar onze omstandigheden zijn meestal niet zoals we in dit lied zingen. We hebben overvloed van alles en aan niets gebrek. Zouden we het echt kunnen zingen als we een tegenslag meemaken, een verlies lijden? Of we dit echt kunnen zingen, zal blijken als we op de proef worden gesteld.

Met de woorden “ik zal dan toch” (Hk 3:18) komt er een wending. Er is niet alleen rust in God, terwijl de Chaldeeër alles in het land verwoest, maar er is ook vreugde in Hem. Dit is een van de krachtigste openbaringen van de werking van het geloof die we in de Bijbel hebben. We kunnen dit vergelijken met de blijdschap van de apostel Paulus waarover hij diverse keren in de brief aan de Filippenzen schrijft en dat terwijl hij in gevangenschap is (Fp 1:4; 25; Fp 2:2; 29; Fp 3:1).

De HEERE Heere is mijn kracht

Als de bron van ons geloof God Zelf is, geeft dat nieuwe kracht, het geeft vleugels (Js 40:29-31). Die kracht hebben we niet in onszelf. De Heer is onze kracht om te overwinnen in de verdrukking en in vrijheid onze weg te gaan (vgl. Ps 18:33-34; 2Sm 22:34). Geestelijke kracht vinden we alleen bij de Heer en wordt door ons opgedaan in onze gemeenschap met Hem.

“Voeten als die van de hinden” horen bij een dappere krijgsman (2Sm 1:23; 1Kr 12:8) om de vijand snel te kunnen aanvallen en snel te kunnen vervolgen als hij op de vlucht slaat. Hinden zijn vrouwelijke herten, lichtvoetige dieren. Onze wandel wordt licht als we onze kracht in de Heer hebben gevonden.

Habakuk vindt het antwoord op al zijn geloofsvragen in God Zelf. Op Hem zal hij blijven vertrouwen. Ook al vallen alle zegeningen weg, Hij blijft. “Treden op mijn hoogten” kunnen we voor ons toepassen op bezig zijn met de brief aan de Efeziërs, waarin ons duidelijk wordt gemaakt wat het betekent dat we gezet zijn in Christus in de hemelse gewesten. De “hoogten” zijn de bergen, hier als plaatsen van zegen (Dt 33:29). Op die hoogten bevindt de gelovige zich. Het zijn “mijn hoogten”, het is de verblijfplaats die iedere gelovige persoonlijk mag kennen en genieten.

De laatste zin veronderstelt dat er meerderen zijn met wie Habakuk het lied van dit hoofdstuk zingt. We kunnen dat opmaken uit de woorden “voor de koorleider”, die ook als een opschrift boven meer dan vijftig psalmen staan. Een koorleider veronderstelt een koor. In dat koor heeft ieder een eigen, persoonlijke bijdrage, wat we kunnen opmaken uit de woorden “mijn snarenspel.” Ieder mag in dit koor met zijn eigen stem meezingen. Daarbij is het wel van belang dat ieder koorlid op de koorleider let. Dan zal het een harmonieus koor zijn, dat geen wanklank laat horen.

Habakuk is een koorlid. Hij is ook een vertegenwoordiger van het gelovig overblijfsel. In de donkerste dagen van Israëls geschiedenis, aan de vooravond van de ballingschap, is hij in staat zich te uiten op een wijze die overeenkomt met de heerlijkste dagen van zegen. Dit is een grote triomf van het geloof. De dienst die in zijn tijd in Jeruzalem in de tempel wordt beoefend, is slechts een vormendienst, een belediging voor God. Voor het geloof van Habakuk is er een andere tempel, een geestelijke tempel, waar wonderbare dingen worden gehoord en gezien en waarvoor de HEERE kan worden geprezen.

Zo zien we dat dit boek, dat begint met iemand die klaagt, eindigt met iemand die samen met anderen en tegelijk heel persoonlijk op de hoogten zich verheugt in God en Hem eert.

Copyright information for DutKingComments