Haggai 1:1

Inleiding

De naam Haggaï betekent ‘de feestelijke’ of ‘feest van Jahweh’. Hij wordt nog genoemd in Ezra (Ea 5:1; Ea 6:14). In de lijsten van de teruggekeerden in de eerste hoofdstukken van het boek Ezra komt Haggaï niet voor. We weten niets van zijn afkomst, tot welke stam hij behoort of waar zijn grootouders hebben gewoond. Ook is er geen enkele informatie over zijn beroep, behalve dat hij als profeet optreedt.

Hij verricht zijn dienst nadat een overblijfsel uit de Babylonische ballingschap is teruggekeerd in het beloofde land. De periode waarin hij de beschreven profetie heeft uitgesproken, beslaat vier maanden. De aanleiding van zijn dienst is het neerleggen van het werk aan de herbouw van de tempel. Het excuus voor het staken van de herbouw is de tegenstand ertegen (Ea 4:17-24). Maar de werkelijke reden ligt dieper en wordt door de profeet aan het volk voorgehouden.

Tegenstand kan geen werkelijke verhindering voor Gods werk zijn. De echte verhindering is een afnemende belangstelling voor de dingen van God. Als wat bij God de hoofdzaak is, voor ons geen hoofdzaak meer is, is de oorzaak daarvan dat eigen belangen een rol zijn gaan spelen. Haggaï spoort het volk aan om weer aan het werk te gaan (Ea 5:1). Een profeet spreekt tot het geweten van Gods volk als dat van Hem is afgeweken en eigen interesses gaat nastreven. Als het geweten niet actief is, zal het volk snel de omstandigheden uitleggen zoals die het beste passen in de eigen visie.

De woorden van de HEERE “ga het gebergte in, haal hout en herbouw dit huis. Dan zal Ik er behagen in scheppen, en verheerlijkt worden” (Hg 1:8), geven de kern van het boek aan. Alles in dit korte boek draait om dit bevel: Bouw het huis van God!

Dit bevel klinkt door een groot deel van Israëls geschiedenis. We zien het in de dagen van de tabernakel. Mozes krijgt het bevel een heiligdom voor de HEERE te bouwen waarin Hij kan wonen (Ex 25:8-9). We zien het in de wens van David en in de opdracht die hij zijn zoon Salomo geeft om een huis voor de HEERE te bouwen (1Kr 17:1-15; 1Kr 28:6; 10). Tegen de ballingen die onder Kores mogen terugkeren naar het land, wordt hetzelfde gezegd ten aanzien van de tempel die door Nebukadnezar is verwoest (Ea 1:3).

Het korte verslag van de dienst van Haggaï toont hem als een man van overtuiging. Hij heeft de unieke plaats onder de profeten van iemand naar wie Gods volk werkelijk luistert en aan wiens woorden men gehoorzaam is. Het volk doet wat hij predikt, met als resultaat dat in slechts vier jaar de bouw van de tempel voltooid wordt.

Nog een uniek kenmerk van Haggaï is de precisie waarmee hij zijn profetieën dateert. Er worden enkele specifieke dagen in zijn boek genoemd. Daaruit blijkt dat de duur van zijn dienst nog geen vier maanden is geweest.

1. Zijn eerste prediking houdt hij “in het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag van de maand” (Hg 1:1). Die prediking is gericht aan het adres van Zerubbabel, de landvoogd van Juda, en aan Jozua, de hogepriester (Hg 1:1).

2. De tweede datum is “de vierentwintigste dag van de zesde maand, in het tweede jaar van koning Darius” (Hg 2:1). De boodschap op die dag is voor Zerubbabel, Jozua en de rest van het volk (Hg 1:14).

3. De derde datum is “in de zevende [maand], op de eenentwintigste van de maand (Hg 2:2). Deze boodschap is ook voor Zerubbabel, Jozua en de rest van het volk (Hg 2:3).

4. De vierde datum is “de vierentwintigste [dag] van de negende [maand]” (Hg 2:11). Die dag is er een woord voor de priesters (Hg 2:12).

5. De vijfde datum is “de vierentwintigste van de maand” (Hg 2:21), dat is dezelfde maand als die bij het vorige punt is genoemd, de negende (Hg 2:11). Dan is er een woord alleen voor Zerubbabel (Hg 2:21).

De plaats waar Haggaï als profeet heeft gediend, is kennelijk Jeruzalem. De twee hoofdstukken van zijn boek bevatten verwijzingen naar het huis van God, de tempel in Jeruzalem.

Een vers uit Haggaï 2 wordt in Hebreeën 12 geciteerd (Hg 2:7; Hb 12:26). Dit onderstreept de Goddelijke inspiratie en daarmee het Goddelijke gezag van dit boek.

Indeling van het boek

I. Oproep om het huis van God te bouwen (Haggaï 1:1-11)

1. Inleiding (Haggaï 1:1-3)

2. Rangschikking van de prioriteiten (Haggaï 1:4-11)

II. De positieve reactie (Haggaï 1:12-2:1)

III. De beloofde glorie van het herbouwde huis (Haggaï 2:2-9)

1. Aanmoediging voor Zerubbabel (Haggaï 2:2-5)

2. De glorie van het herbouwde huis (Haggaï 2:6-9)

IV. Zegen voor een onrein volk (Haggaï 2:10-19)

1. De vroegere onreinheid (Haggaï 2:10-14)

2. De toekomstige zegen (Haggaï 2:15-19)

V. Zerubbabel, de zegelring van de HEERE (Haggaï 2:20-24)

Datering en geadresseerden

De profetie begint met de datering “het tweede jaar van koning Darius”. Deze datering komen we ook in Ezra 4 tegen. Daar lezen we dat het volk tot dat jaar ophoudt met het werk aan het huis van God (Ea 4:24). Darius komt aan de regering in 521 v.Chr. Zijn “tweede jaar” is dus het jaar 520 v.Chr. Het dateren van de profetie naar de regering van heidense vorsten toont aan dat God Zijn volk ziet als “Lo-Ammi”, niet Mijn volk (Hs 1:9), en dat de tijden van de volken zijn aangebroken (Lk 21:24). Die tijden zijn begonnen op het moment dat Nebukadnezar de bevolking van Juda in ballingschap wegvoert. Dan verliest Juda zijn soevereiniteit. Deze tijd duurt tot de komst van de Messias in heerlijkheid.

Verder wordt van de datering gezegd dat het “in de zesde maand, op de eerste dag van de maand” is. Elke nieuwe maand begint met nieuwemaan, dat wil zeggen dat de maan helemaal onzichtbaar is. Het punt van de diepste duisternis is bereikt. Dan gaat de maan weer op weg naar het moment waarop hij vol wordt en volop schijnt. De eerste dag van de maand is een dag van hoop op herstel. De Israëlieten vieren nieuwemaan gewoonlijk met festiviteiten (Nm 28:11-15; Js 1:14; Hs 2:11). Het is niet ondenkbaar dat dit voor Haggaï – zijn naam betekent immers ‘de feestelijke’ of ‘feest van Jahweh’ – een gelegenheid bij uitstek is om zijn boodschap aan een groot publiek te laten horen.

Tegen de achtergrond van de heidense overheersing en de hoop op herstel komt het woord van de HEERE tot de leiders van het volk met het oog op het gedrag van het volk. De profetie is gericht tot Zerubbabel, de burgerlijke leider, en Jozua, de godsdienstige leider. Tot hen als de verantwoordelijken onder het volk wordt het woord van de profetie het eerst gericht.

Zerubbabel betekent ‘geboren in Babel’. Hij wordt ook Sesbazar genoemd (Ea 1:8; Ea 5:14; 16). Hij is een afstammeling van David en heeft daarom recht op de troon (Mt 1:12). Maar hij is door de bezettende macht aangesteld als landvoogd van Juda, dat een Perzische provincie is. Jozua is de zoon van Jozadak, die hogepriester is tijdens de wegvoering in ballingschap (1Kr 6:15). Hij is de eerste hogepriester nadat (een overblijfsel van) het volk is teruggekeerd in het land.

“Het woord van de HEERE” komt tot hen. Samen met de uitdrukkingen “spreekt de HEERE” en “zegt de HEERE” wordt er liefst zesentwintig keer in deze korte profetie met nadruk gewezen op de uitspraken van de HEERE. Dat maakt wel duidelijk dat de boodschappen die Haggaï doorgeeft, niet zijn woorden zijn, maar die van de HEERE.

De HEERE geeft “door de dienst van de profeet Haggaï” de woorden door waarvan Hij wil dat Zijn volk die hoort. “Door de dienst van” is letterlijk “door de hand van” wat onderstreept dat Haggaï een instrument is door wie God spreekt. Haggaï is een van de profeten die de schrijver van de brief aan de Hebreeën bedoelt als hij zegt dat “God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten” (Hb 1:1). Daarom is het raadzaam goed naar hem te luisteren en zijn woorden in ons op te nemen, want ze komen van God.

Copyright information for DutKingComments