Hebrews 1:2

Nederlandse verzen (1-3)

Zevenvoudige heerlijkheid van Christus

Hb 1:1. Zonder een inleidend woord begint de brief direct met te wijzen op het spreken van God. Doordat God heeft gesproken, heeft Hij Zijn gedachten bekendgemaakt. Die zou je anders niet geweten hebben. God hoefde Zijn gedachten niet bekend te maken; het is een grote genade dat Hij dit toch heeft gedaan.

De schrijver wijst zijn lezers erop dat God vroeger “tot de vaderen gesproken had”. Dat maakt duidelijk dat de lezers in de eerste plaats gelovigen uit de Israëlieten zijn. Voor hen die uit het heidendom tot bekering zijn gekomen, zou deze uitdrukking immers geen zin en betekenis hebben gehad. Ook het feit dat God “in de profeten” heeft gesproken, geeft aan dat het om lezers van Joodse herkomst gaat. Daar rekent de schrijver zichzelf ook toe. Dat kun je zien aan het “tot ons”.

In de profeten is God “vele malen en op vele wijzen” tot de vaderen gekomen. Door de loop van de tijd heen heeft Hij vele malen op verschillende tijdstippen en door steeds weer andere profeten tot Zijn aardse volk gesproken. Hij heeft ook op vele verschillende manieren gesproken. Je kunt daarbij denken aan waarschuwingen, onderwijzingen, visioenen, dromen, wonderen en tekenen (vgl. Hs 12:11). Al dit spreken heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het volk is telkens weer en steeds verder van God afgeweken.

Nadat God in de voorbije eeuwen op deze wijze tot Zijn volk heeft gesproken, heeft Hij ten slotte tot hen gesproken in Zijn Zoon. Dit spreken gebeurde aan het einde van de tijden. Dat zijn de tijden waarin God nog tot Zijn volk sprak, maar die op hun einde liepen en definitief eindigden toen Zijn volk Zijn Zoon verwierp. Dit spreken van God in Zijn Zoon gebeurde toen de Heer Jezus op aarde was. Het was een laatste poging van Gods kant om Zijn volk tot Zich terug te brengen.

Er is echter een enorm onderscheid tussen het spreken van alle voorgaande profeten en het spreken in de Zoon. De profeten waren mensen door middel van wie God Zich tot het volk richtte. Maar de Heer Jezus, de Zoon, is geen middel door wie God spreekt. Het spreken van de Heer Jezus is het spreken van God Zelf! De profeten spraken namens God. De Heer Jezus sprak niet namens God, maar in Zijn hoedanigheid van God. Zeker deed Hij dat als Mens op aarde, maar die Mens is God de Zoon.

Dat maakt Gods spreken in de Zoon buitengewoon indrukwekkend. Als God in de Zoon spreekt, is er geen sprake meer van gedeeltelijke of tijdelijke Goddelijke uitspraken, want alle spreken van de Zoon is voortdurend en volmaakt Goddelijk. De Zoon is oneindig ver verheven boven de profeten, zoals Hij dat ook is boven alle andere personen en ook boven de engelen tegen wie de Joden zo hoog opzien.

Als de schrijver zo de Zoon in zijn betoog heeft ingevoerd, gaat hij op onnavolgbare wijze de grote verhevenheid van de Zoon beschrijven. Hij doet dat door zeven heerlijkheden van deze alles en iedereen te boven gaande Persoon aan je voor te stellen.

1. Hb 1:2a. In de eerste plaats is de Zoon door God gesteld “tot Erfgenaam van alle dingen”. Als Zoon zal Hij alles wat bestaat, in heerlijkheid bezitten. Het is Gods plan om alles aan Zijn Mens geworden Zoon te onderwerpen. Hij kon als Erfgenaam de erfenis pas ontvangen nadat de erflater was gestorven (Hb 9:17).

Het wonderlijke is nu dat Hij zowel Erflater als Erfgenaam is. En hoe heeft Hij als Erfgenaam de erfenis verkregen? Door als Erflater te sterven. Je kunt zeggen dat het Gods erfenis is en dat daarom God de Testamentmaker is, terwijl Christus de Erfgenaam is. Maar Christus is Zelf God, zodat Hij door Zijn eigen dood – natuurlijk als Mens, want God kan niet sterven – de erfenis ontvangt. Dit is een voor ons verstand niet te begrijpen mysterie, maar voor het geloof is dit wonder een reden om God te aanbidden.

Daar komt nog iets wonderlijks bij. Hij is de Erfgenaam, maar door Gods wondere genade ben jij mede-erfgenaam van ‘alle dingen’, dat is het hele universum, niets uitgesloten (Rm 8:16-17; Gl 4:7). Geeft dat bewustzijn geen moed om te volharden?

2. Hb 1:2b. Zijn tweede heerlijkheid is Zijn scheppingsmacht. Door Hem heeft God “ook de werelden [van mensen, engelen en sterren] gemaakt”. Heel het uitgestrekte systeem van dit heelal is het werk van de hand van Hem, Die tot ons heeft gesproken: de Goddelijke Christus. Zonder Hem is niet één ding geworden, dat geworden is (Jh 1:3; Ko 1:16).

3. Hb 1:3a. Het derde is dat, wat er ook aan heerlijkheid van God naar buiten straalt, dit altijd gebeurt door de Zoon. De Zoon is “[de] uitstraling … van Zijn heerlijkheid”. Het licht van de heerlijkheid van God is zichtbaar geworden in Hem. Hij is het beeld van de onzichtbare God (Ko 1:15). Het is net zoals met de zon en zijn stralen. Waar de zon is, daar straalt hij, en waar zonnestralen zijn, daar is de zon. De stralen en de zon zijn volkomen van dezelfde aard. Het is ondenkbaar dat er zonnestralen zijn los van de zon. De stralen zijn ook niet tegen te houden of te bevuilen. Wat de mens ook deed met de Zoon op aarde, nooit konden de stralen worden tegengehouden of verduisterd of besmet.

4. Hb 1:3b. Hij is ten vierde ook de zon zelf en niet alleen de uitstraling. Hij is niet slechts een afspiegeling van God, nee, het wezen van God is in Hem. De Zoon is “[de] afdruk van Zijn wezen”. Alles wat God in de hoge is, is Christus als Mens. Het wordt in Hem ‘afgedrukt’ (vgl. Dt 4:15-16; 25; Ex 33:9-11; 20-23). Heel het wezen van God is in Hem terug te vinden als een afdruk.

Wat zichtbaar is in de Zoon, komt volkomen overeen met en is identiek aan de onzienlijke God. Er is geen gedachte in God, of Christus is er de uitdrukking, de afdruk, van. Hij is Zelf God, evenzeer als de Vader en de Geest Die in en door Hem ook in Hun volle hoedanigheid worden geopenbaard. Je ziet de drie-enige God in Hem in alles wat Hij zegt en doet.

5. Hb 1:3c. Zijn vijfde heerlijkheid is dat Hij “alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht”. Dat woord, Zijn spreken, bezit Goddelijke kracht (Ps 33:6; 9). Hij is Schepper en houdt tevens alles in stand. Nadat Hij alles heeft geschapen, zorgt Hij ook voor wat Hij heeft geschapen, want Hij heeft alles geschapen met een doel. Alle dingen bestaan samen in Hem (Ko 1:17), alles wordt door Hem samengehouden.

Hij draagt alle dingen niet als een dode zaak op Zijn rug, opdat het niet valt, maar leidt alles naar een doel. Het dragen houdt beweging en voortgang in. Een voorbeeld daarvan zie je in Zijn dagelijkse zorg voor al de Zijnen. Op elk van de talloze gebeden die elke dag tot Hem worden gedaan voor allerlei zaken, kan Hij door het woord van Zijn kracht antwoorden. Hij zorgt voor het onderhoud van de hele schepping en elk individueel leven.

6. Hb 1:3d. Een zesde Goddelijke heerlijkheid wordt in Hem als Mens zichtbaar. Die heerlijkheid betreft “de reiniging van de zonden”. Het gaat hier niet om ‘onze’ zonden, maar om het feit van de reiniging van de zonden. Dat Hij die “tot stand heeft gebracht”, voegt toe aan de heerlijkheid van de Zoon. Hij deed het “door Zichzelf”. Dit onderstreept extra dat de Zoon het verlossingswerk geheel alleen en in eigen kracht heeft volbracht. Reiniging van de zonden betekent dat Hij de zonden heeft verwijderd.

7. Hb 1:3e. Ook de zevende Goddelijke heerlijkheid zie je in Hem als Mens. Hij is “gaan zitten aan [de] rechterhand van de Majesteit in [de] hoge”. Als Mens heeft Hij, na de reiniging van de zonden tot stand te hebben gebracht, Zijn plaats ingenomen in de hoge. Dat Hij daar is, bewijst de volmaaktheid van Zijn werk. Daardoor is volledig voldaan aan alles wat in verband staat met de majesteit van God. Daarom heeft Hij recht op die plaats. Hij zit daar, wat een houding van rust aangeeft. Hij zit aan de rechterhand, wat de plaats van eer aangeeft.

Op Hem dáár, gezeten in de hoge, worden steeds je ogen gericht als je deze brief leest. Mocht je er ooit aan twijfelen of je zonden zijn weggedaan, kijk dan naar Hem dáár. Het zien op Hem dáár maakt een einde aan alle twijfel.

Overigens wordt de Heer Jezus vier keer in deze brief gezien aan de rechterhand van God:

1. In Hebreeën 1, waar Hij in Zijn eigen, persoonlijke heerlijkheid daar gaat zitten, nadat Hij de reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht (Hb 1:3).

2. In Hebreeën 8 met betrekking tot Zijn hogepriesterlijke dienst (Hb 8:1-2).

3. In Hebreeën 10 met het oog op het eens voor altijd door Hem volbrachte offer, waardoor Hij als Priester kan zitten, want het offer hoeft nooit meer herhaald te worden (Hb 10:12).

4. Ten slotte in Hebreeën 12 waar het niet in verbinding staat met Zijn Persoon, Zijn dienst of Zijn volbrachte werk, maar met Zijn innerlijke gevoelens van ‘de vreugde die voor Hem lag’ (Hb 12:2).

Lees nog eens Hebreeën 1:1-3.

Verwerking: Overdenk de diverse heerlijkheden van Christus en zeg tegen Hem hoezeer je Hem daarvoor bewondert.

Copyright information for DutKingComments