Hebrews 10:1

Ik kom om Uw wil te doen, o God

Hb 10:1. Het woord “want” geeft aan dat de schrijver zijn betoog vervolgt. Hij vergelijkt de vele onvolkomen dierenoffers van vroeger met het ene volmaakte offer van Christus. Hij spreekt over “de wet” omdat die de basis is van heel de door God ingestelde godsdienst voor Zijn volk Israël in het Oude Testament. Van die hele dienst zegt hij dat deze “een schaduw heeft van de toekomstige goederen”. Daarmee wil hij zeggen dat de wet iets zegt over goede dingen die in de toekomst, in het vrederijk, door Gods volk en de hele schepping zullen worden genoten.

Het is er echter slechts ‘een schaduw’ van, dat wil zeggen een vage weergave. Deze oudtestamentische eredienst is “niet het beeld van de dingen zelf”. Een ‘beeld’ laat al meer van de werkelijkheid zien dan een schaduw. Maar een beeld mag dan wel een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid zijn, toch is ook een beeld niet de werkelijkheid. Dat blijkt uit het vervolg.

Als bewijs wijst de schrijver weer op de herhaling van de slachtoffers die jaarlijks op de grote Verzoendag werden gebracht. Juist de herhaling ervan toont aan dat een gebracht offer geen volmaaktheid geeft aan hen die tot God naderen. Door dezelfde slachtoffers steeds maar weer te offeren is er wel de gedachte aan de noodzaak van vergeving en verzoening. Tegelijk echter maakt het duidelijk dat de hele dienst onvolkomen is. Het maakt hen die de dienst verrichten niet volkomen voor God. De offers geven de offeraar geen volkomen geweten met het oog op de vergeving van zijn zonden.

Hb 10:2. Als er een offer was gebracht waardoor de offeraar geen enkel geweten van zonden meer zou hebben, was het daarna niet meer nodig nog een ander offer te brengen. De hele offerdienst had dan zijn reden van bestaan verloren. Een dergelijk offer zou dan een volmaakt geweten hebben gegeven, dat is een geweten dat door de vergeving gereinigd is van de zonden. Het gevolg zou zijn dat er geen angst meer voor God zou zijn vanwege enige zonde.

Hb 10:3. Maar wat zie je bij Israël? Daar zie je dat door het elk jaar maar weer brengen van deze offers, de zonden juist voortdurend “in herinnering” worden gebracht. Van een afdoend offer is geen sprake. Zoals al eerder is opgemerkt, maakt dat de leer en de praktijk van het misoffer van de rooms-katholieke kerk zo verwerpelijk. In het misoffer herhaalt de rooms-katholieke kerk steeds weer het offer, en haar volgelingen blijven in onzekerheid over de vergeving van de zonden.

Hb 10:4. Nooit kon of kan het bloed van dieren of een misoffer iets doen met de schuld van de mens. Het is onmogelijk dat daardoor zonden worden weggenomen. Het woord ‘wegnemen’ heeft een krachtige betekenis. Het is het volkomen verwijderen van zonde, zodat het geen deel meer uitmaakt van de situatie. Het is volslagen verwerpelijk om die werking toe te kennen aan enig offer dat een mens brengt.

Hb 10:5. Je zou nu kunnen vragen: maar waarom heeft God dan de offers aan Zijn volk Israël voorgeschreven, wat is de betekenis of bedoeling daarvan? De enige betekenis van de dierenoffers ligt in het verwijzen naar het offer van Christus. Dit blijkt uit de prachtige wijze waarop de schrijver de overgang maakt van de dierenoffers naar het offer van Christus.

Hiervoor gebruikt hij enkele verzen uit Psalm 40 (Ps 40:7-9). De schrijver, geleid door de Heilige Geest, vertelt hier iets wat je niet in Psalm 40 leest. Hij verklaart dat deze verzen uitgesproken zijn door de Heer Jezus, vlak voordat Hij Mens werd en in de wereld kwam. Ook maakt deze aanhaling duidelijk dat deze psalm in werkelijkheid over de Heer Jezus gaat, hoewel David de dichter is. Door dit citaat krijg je te horen wat Christus zei tegen God toen Hij op Zich nam de wil van God te doen. Je hebt hier tevens een bewijs van Zijn bestaan voordat Hij Mens werd.

Hoewel de naam van Christus niet wordt genoemd, kan met ‘Hij’ niemand anders bedoeld worden. Christus is immers Mens geworden en zo in de wereld gekomen. Hij spreekt tot God over de slachtoffers en offeranden die onder het oude verbond zijn gebracht. Hij zegt daarvan dat God die niet wilde. Dat wijst natuurlijk niet op Gods voorschrift om die offers te brengen, want Hij heeft juist gewild dat Zijn volk die bracht. Maar God heeft ze niet gewild of zelfs maar bedoeld als offers die werkelijk zonden konden wegnemen.

Hij heeft iedere Israëliet die met een dergelijk offer – én een oprecht hart – kwam, kunnen vergeven omdat Hij in dat offer Christus zag. Hij heeft Christus als het ware Offer Zelf ter beschikking gesteld door Hem een lichaam toe te bereiden. Dat betekent dat God wilde dat Christus Mens werd. En wat is de taak van een mens tegenover God? Gehoorzamen.

Door Mens te worden verplichtte de Heer Jezus Zich tot het uitvoeren van de hele wil van God. Als je nog eens kijkt naar de tekst in Psalm 40, dan valt het op dat daar staat: “U hebt Mijn oren doorboord.” Letterlijk staat er in het Hebreeuws: ‘U hebt voor Mij oren uitgegraven.’ ‘Uitgraven’ betekent: bereiden om te gehoorzamen. Maar de Heilige Geest heeft, zoals Hij vaker doet, de Griekse vertaling, de Septuaginta, van Psalm 40:7-9 gebruikt. In de Septuaginta is ‘oren uitgegraven’ vertaald met ‘een lichaam toebereid’. Omdat dit de ware betekenis weergeeft, wordt dit hier door de Heilige Geest aangehaald. Je kunt zeggen dat hierdoor het oor wordt vereenzelvigd met het lichaam.

Je kent misschien wel de uitdrukking: een en al oor zijn. Dat was bij de Heer Jezus het geval. Zijn lichaam was een en al bereidwilligheid om daarmee te doen wat God tegen Hem zei. Het open oor is het middel waardoor Hij luisterde naar de wil van Zijn God, en het lichaam is het middel waardoor die wil werd uitgevoerd. De Heer Jezus heeft een lichaam aangenomen om dit nooit meer prijs te geven.

Er zijn nog twee teksten die over het ‘oor’ van de Heer Jezus gaan. De ene tekst spreekt over het ‘doorboren’ van het oor (Ex 21:6) en de andere over het ‘openen’ van het oor (Js 50:4). In de drie teksten over het oor kun je een volgorde zien met betrekking tot Zijn leven op aarde. Ze gaan over

1. Zijn komen in de wereld: Zijn geboorte als Mens (Ps 40:7-8),

2. Zijn gaan door de wereld: elke morgen opende Hij Zijn oor (Js 50:4) en

3. Zijn vertrek uit de wereld: Hij gaf Zich aan het einde van Zijn leven over voor de Zijnen om hen voor eeuwig te dienen (Ex 21:6).

Hb 10:6. Het lichaam van de Heer Jezus is het ware slachtoffer, of vredeoffer, en graanoffer. Na Zijn instemming om Gods wil te doen spreekt Hij tot God over nog twee oudtestamentische offers. Nu noemt Hij “brandoffers en zondoffers”. Ook daarvan geeft Hij aan dat God met die offers niets kon beginnen met betrekking tot het wegnemen van zonden. Hij stelt vast dat de hele offerdienst van het Oude Testament geen situatie kon bewerken waarin God de mens kon zegenen.

Hb 10:7. Toen dat door het volkomen falen van de mens duidelijk was geworden, bood de Heer Jezus Zich aan om de wil van God te volbrengen. Hij deed dat met de volmaakte kennis van wat over Hem in het Oude Testament is geschreven. Het Oude Testament spreekt immers overal over Hem en Zijn komst op aarde (vgl. Mt 5:17; Lk 24:27).

Hij wist dat het ogenblik om te komen nu was aangebroken en dat dit volkomen overeenstemde met de tijd die God had bepaald (Gl 4:4). Het was naar de wil van God de tijd om Zijn raadsbesluit, die in het boek van Zijn raadsbesluiten vervat was, te gaan uitvoeren. De wil van God is hier Zijn volk vergeving, volmaking en toegang tot het heiligdom en uiteindelijk de ingang in het vrederijk te verschaffen.

Hoewel Zijn komst in het raadsbesluit vastlag, biedt Christus Zich toch in volmaakte vrijheid aan om alles te vervullen. Hij verklaart dat Hij de wil van God zal doen. Zo’n uitspraak zou in de mond van ieder mens grootspraak zijn. Bij Hem is het volmaaktheid. Er is geen enkele onzekerheid of Hij het wel zal kunnen. Wat Hij in de hemel verklaart, doet Hij op aarde.

Hb 10:8. In dit vers legt de schrijver het citaat uit. Hij herhaalt wat de Heer Jezus “vooraf” zei, dat wil zeggen bij Zijn komen in de wereld (Hb 10:5). Toen zei Hij dat Gods wil niet kon worden volbracht door dierlijke of plantaardige offers, hoewel ze als offers door God Zelf waren ingesteld. Ze konden geen basis vormen voor Gods plan met de mens en de schepping.

Hb 10:9. Daarom is het zo geweldig dat er een “daarna” volgt met de toezegging van de Heer Jezus: “Zie, Ik kom om Uw wil te doen.” Gods plan zal worden uitgevoerd door Hem Die komt en Die het volmaakte offer zal brengen. En Hij heeft het gedaan!

Door wat Hij heeft gedaan, heeft Hij “het eerste” weggenomen en er iets anders voor in de plaats gesteld. Het ‘eerste’ is alles wat in het Oude Testament door God voor Zijn volk is ingesteld. Van dat alles is de ontoereikendheid gebleken. Toen de Heer Jezus kwam, heeft Hij de plaats ingenomen van die hele eredienst. Alles wat God in die eredienst van de mens vraagt, is door Hem volmaakt uitgevoerd en vervuld. Hij neemt de plaats in van alle typen die God heeft voorgeschreven, Hij is de vervanging ervan. De ‘schaduwdienst’ heeft plaatsgemaakt voor de werkelijkheid en daarom is er voor de schaduwdienst geen plaats meer. Elke grond van het bestaan ervan is weggenomen.

Hij heeft echter niet alleen ‘het eerste’ weggenomen, Hij heeft ook “het tweede” gesteld. Door Hem is ook het beginsel veranderd waardoor de mens tot God kan naderen. Om tot God te kunnen naderen eist de wet volmaakte gehoorzaamheid. Op die basis is het onmogelijk om tot God te komen. Nu de Heer Jezus Gods wil volmaakt volbracht heeft, is Hij de grondslag van onze betrekkingen tot God. Door Hem als het nieuwe en volmaakte offer is er een nieuw verbond met een nieuw priesterschap dat tot God kan naderen in een nieuw, hemels heiligdom.

Lees nog eens Hebreeën 10:1-9.

Verwerking: Welke verschillen zie je tussen de vroegere offers en het ware offer?

Copyright information for DutKingComments