Hebrews 10:1-14
Ik kom om Uw wil te doen, o God
Hb 10:1. Het woord “want” geeft aan dat de schrijver zijn betoog vervolgt. Hij vergelijkt de vele onvolkomen dierenoffers van vroeger met het ene volmaakte offer van Christus. Hij spreekt over “de wet” omdat die de basis is van heel de door God ingestelde godsdienst voor Zijn volk Israël in het Oude Testament. Van die hele dienst zegt hij dat deze “een schaduw heeft van de toekomstige goederen”. Daarmee wil hij zeggen dat de wet iets zegt over goede dingen die in de toekomst, in het vrederijk, door Gods volk en de hele schepping zullen worden genoten. Het is er echter slechts ‘een schaduw’ van, dat wil zeggen een vage weergave. Deze oudtestamentische eredienst is “niet het beeld van de dingen zelf”. Een ‘beeld’ laat al meer van de werkelijkheid zien dan een schaduw. Maar een beeld mag dan wel een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid zijn, toch is ook een beeld niet de werkelijkheid. Dat blijkt uit het vervolg. Als bewijs wijst de schrijver weer op de herhaling van de slachtoffers die jaarlijks op de grote Verzoendag werden gebracht. Juist de herhaling ervan toont aan dat een gebracht offer geen volmaaktheid geeft aan hen die tot God naderen. Door dezelfde slachtoffers steeds maar weer te offeren is er wel de gedachte aan de noodzaak van vergeving en verzoening. Tegelijk echter maakt het duidelijk dat de hele dienst onvolkomen is. Het maakt hen die de dienst verrichten niet volkomen voor God. De offers geven de offeraar geen volkomen geweten met het oog op de vergeving van zijn zonden. Hb 10:2. Als er een offer was gebracht waardoor de offeraar geen enkel geweten van zonden meer zou hebben, was het daarna niet meer nodig nog een ander offer te brengen. De hele offerdienst had dan zijn reden van bestaan verloren. Een dergelijk offer zou dan een volmaakt geweten hebben gegeven, dat is een geweten dat door de vergeving gereinigd is van de zonden. Het gevolg zou zijn dat er geen angst meer voor God zou zijn vanwege enige zonde. Hb 10:3. Maar wat zie je bij Israël? Daar zie je dat door het elk jaar maar weer brengen van deze offers, de zonden juist voortdurend “in herinnering” worden gebracht. Van een afdoend offer is geen sprake. Zoals al eerder is opgemerkt, maakt dat de leer en de praktijk van het misoffer van de rooms-katholieke kerk zo verwerpelijk. In het misoffer herhaalt de rooms-katholieke kerk steeds weer het offer, en haar volgelingen blijven in onzekerheid over de vergeving van de zonden. Hb 10:4. Nooit kon of kan het bloed van dieren of een misoffer iets doen met de schuld van de mens. Het is onmogelijk dat daardoor zonden worden weggenomen. Het woord ‘wegnemen’ heeft een krachtige betekenis. Het is het volkomen verwijderen van zonde, zodat het geen deel meer uitmaakt van de situatie. Het is volslagen verwerpelijk om die werking toe te kennen aan enig offer dat een mens brengt.Hb 10:5. Je zou nu kunnen vragen: maar waarom heeft God dan de offers aan Zijn volk Israël voorgeschreven, wat is de betekenis of bedoeling daarvan? De enige betekenis van de dierenoffers ligt in het verwijzen naar het offer van Christus. Dit blijkt uit de prachtige wijze waarop de schrijver de overgang maakt van de dierenoffers naar het offer van Christus. Hiervoor gebruikt hij enkele verzen uit Psalm 40 (Ps 40:7-9). De schrijver, geleid door de Heilige Geest, vertelt hier iets wat je niet in Psalm 40 leest. Hij verklaart dat deze verzen uitgesproken zijn door de Heer Jezus, vlak voordat Hij Mens werd en in de wereld kwam. Ook maakt deze aanhaling duidelijk dat deze psalm in werkelijkheid over de Heer Jezus gaat, hoewel David de dichter is. Door dit citaat krijg je te horen wat Christus zei tegen God toen Hij op Zich nam de wil van God te doen. Je hebt hier tevens een bewijs van Zijn bestaan voordat Hij Mens werd. Hoewel de naam van Christus niet wordt genoemd, kan met ‘Hij’ niemand anders bedoeld worden. Christus is immers Mens geworden en zo in de wereld gekomen. Hij spreekt tot God over de slachtoffers en offeranden die onder het oude verbond zijn gebracht. Hij zegt daarvan dat God die niet wilde. Dat wijst natuurlijk niet op Gods voorschrift om die offers te brengen, want Hij heeft juist gewild dat Zijn volk die bracht. Maar God heeft ze niet gewild of zelfs maar bedoeld als offers die werkelijk zonden konden wegnemen. Hij heeft iedere Israëliet die met een dergelijk offer – én een oprecht hart – kwam, kunnen vergeven omdat Hij in dat offer Christus zag. Hij heeft Christus als het ware Offer Zelf ter beschikking gesteld door Hem een lichaam toe te bereiden. Dat betekent dat God wilde dat Christus Mens werd. En wat is de taak van een mens tegenover God? Gehoorzamen. Door Mens te worden verplichtte de Heer Jezus Zich tot het uitvoeren van de hele wil van God. Als je nog eens kijkt naar de tekst in Psalm 40, dan valt het op dat daar staat: “U hebt Mijn oren doorboord.” Letterlijk staat er in het Hebreeuws: ‘U hebt voor Mij oren uitgegraven.’ ‘Uitgraven’ betekent: bereiden om te gehoorzamen. Maar de Heilige Geest heeft, zoals Hij vaker doet, de Griekse vertaling, de Septuaginta, van Psalm 40:7-9 gebruikt. In de Septuaginta is ‘oren uitgegraven’ vertaald met ‘een lichaam toebereid’. Omdat dit de ware betekenis weergeeft, wordt dit hier door de Heilige Geest aangehaald. Je kunt zeggen dat hierdoor het oor wordt vereenzelvigd met het lichaam. Je kent misschien wel de uitdrukking: een en al oor zijn. Dat was bij de Heer Jezus het geval. Zijn lichaam was een en al bereidwilligheid om daarmee te doen wat God tegen Hem zei. Het open oor is het middel waardoor Hij luisterde naar de wil van Zijn God, en het lichaam is het middel waardoor die wil werd uitgevoerd. De Heer Jezus heeft een lichaam aangenomen om dit nooit meer prijs te geven. Er zijn nog twee teksten die over het ‘oor’ van de Heer Jezus gaan. De ene tekst spreekt over het ‘doorboren’ van het oor (Ex 21:6) en de andere over het ‘openen’ van het oor (Js 50:4). In de drie teksten over het oor kun je een volgorde zien met betrekking tot Zijn leven op aarde. Ze gaan over 1. Zijn komen in de wereld: Zijn geboorte als Mens (Ps 40:7-8), 2. Zijn gaan door de wereld: elke morgen opende Hij Zijn oor (Js 50:4) en 3. Zijn vertrek uit de wereld: Hij gaf Zich aan het einde van Zijn leven over voor de Zijnen om hen voor eeuwig te dienen (Ex 21:6). Hb 10:6. Het lichaam van de Heer Jezus is het ware slachtoffer, of vredeoffer, en graanoffer. Na Zijn instemming om Gods wil te doen spreekt Hij tot God over nog twee oudtestamentische offers. Nu noemt Hij “brandoffers en zondoffers”. Ook daarvan geeft Hij aan dat God met die offers niets kon beginnen met betrekking tot het wegnemen van zonden. Hij stelt vast dat de hele offerdienst van het Oude Testament geen situatie kon bewerken waarin God de mens kon zegenen. Hb 10:7. Toen dat door het volkomen falen van de mens duidelijk was geworden, bood de Heer Jezus Zich aan om de wil van God te volbrengen. Hij deed dat met de volmaakte kennis van wat over Hem in het Oude Testament is geschreven. Het Oude Testament spreekt immers overal over Hem en Zijn komst op aarde (vgl. Mt 5:17; Lk 24:27). Hij wist dat het ogenblik om te komen nu was aangebroken en dat dit volkomen overeenstemde met de tijd die God had bepaald (Gl 4:4). Het was naar de wil van God de tijd om Zijn raadsbesluit, die in het boek van Zijn raadsbesluiten vervat was, te gaan uitvoeren. De wil van God is hier Zijn volk vergeving, volmaking en toegang tot het heiligdom en uiteindelijk de ingang in het vrederijk te verschaffen. Hoewel Zijn komst in het raadsbesluit vastlag, biedt Christus Zich toch in volmaakte vrijheid aan om alles te vervullen. Hij verklaart dat Hij de wil van God zal doen. Zo’n uitspraak zou in de mond van ieder mens grootspraak zijn. Bij Hem is het volmaaktheid. Er is geen enkele onzekerheid of Hij het wel zal kunnen. Wat Hij in de hemel verklaart, doet Hij op aarde. Hb 10:8. In dit vers legt de schrijver het citaat uit. Hij herhaalt wat de Heer Jezus “vooraf” zei, dat wil zeggen bij Zijn komen in de wereld (Hb 10:5). Toen zei Hij dat Gods wil niet kon worden volbracht door dierlijke of plantaardige offers, hoewel ze als offers door God Zelf waren ingesteld. Ze konden geen basis vormen voor Gods plan met de mens en de schepping. Hb 10:9. Daarom is het zo geweldig dat er een “daarna” volgt met de toezegging van de Heer Jezus: “Zie, Ik kom om Uw wil te doen.” Gods plan zal worden uitgevoerd door Hem Die komt en Die het volmaakte offer zal brengen. En Hij heeft het gedaan! Door wat Hij heeft gedaan, heeft Hij “het eerste” weggenomen en er iets anders voor in de plaats gesteld. Het ‘eerste’ is alles wat in het Oude Testament door God voor Zijn volk is ingesteld. Van dat alles is de ontoereikendheid gebleken. Toen de Heer Jezus kwam, heeft Hij de plaats ingenomen van die hele eredienst. Alles wat God in die eredienst van de mens vraagt, is door Hem volmaakt uitgevoerd en vervuld. Hij neemt de plaats in van alle typen die God heeft voorgeschreven, Hij is de vervanging ervan. De ‘schaduwdienst’ heeft plaatsgemaakt voor de werkelijkheid en daarom is er voor de schaduwdienst geen plaats meer. Elke grond van het bestaan ervan is weggenomen. Hij heeft echter niet alleen ‘het eerste’ weggenomen, Hij heeft ook “het tweede” gesteld. Door Hem is ook het beginsel veranderd waardoor de mens tot God kan naderen. Om tot God te kunnen naderen eist de wet volmaakte gehoorzaamheid. Op die basis is het onmogelijk om tot God te komen. Nu de Heer Jezus Gods wil volmaakt volbracht heeft, is Hij de grondslag van onze betrekkingen tot God. Door Hem als het nieuwe en volmaakte offer is er een nieuw verbond met een nieuw priesterschap dat tot God kan naderen in een nieuw, hemels heiligdom.Lees nog eens Hebreeën 10:1-9.Verwerking: Welke verschillen zie je tussen de vroegere offers en het ware offer?Geheiligd door de wil van God
Hb 10:10. De Heer Jezus heeft Gods wil ten volle vervuld. Hij heeft daardoor een volkomen nieuwe situatie tot stand gebracht. Het oude, onvolkomene is door wat Hij heeft gedaan vervangen door Hemzelf. Hij is het centrum van Gods zegen. De wil van God kan, door wat Hij heeft gedaan en door Wie Hij is, uitgevoerd worden. En wat is die wil hier? God wilde een nieuw priestergeslacht dat Hem in Zijn heilige tegenwoordigheid zou kunnen naderen. Daarvoor heeft de Heer Jezus gezorgd door Gods wil te volbrengen. Hij heeft aan al de heilige eisen van God voldaan. Daarmee heeft Hij God een rechtvaardige grondslag gegeven om ons te heiligen. God heeft ons voor Zichzelf “geheiligd” ofwel afgezonderd op grond van het offer van Zijn Zoon. De kracht van het offer is eeuwig. Daarom is ook onze heiliging “eens voor altijd”, dat wil zeggen ononderbroken, voortdurend, voor eeuwig. We behoren voor eeuwig God toe in overeenstemming met de krachtige uitwerking van dit offer. Gods wil was het offer van Christus. Gods wil was ook dat wij door het offer van Christus geheiligd zouden worden. ‘Geheiligd’ wil zeggen ‘apart gesteld’ en betekent hier dat we geschikt gemaakt zijn om in Gods tegenwoordigheid te verkeren, in Zijn heiligdom te zijn. Is het niet indrukwekkend dat met het oog daarop God voor de Heer Jezus een lichaam had toebereid? Alleen door Hem een lichaam te geven kon de Heer Jezus Zichzelf als ‘offerande’ aanbieden. Met het oog daarop zei Hij, toen Hij het avondmaal instelde, van het brood, nadat Hij het gebroken had: “Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt” (Lk 22:19). Telkens als we het avondmaal vieren, mogen we ook daaraan denken. Hb 10:11. Hoe geheel anders gaat het er in de oudtestamentische eredienst aan toe en met wat voor teleurstellende resultaten. In de tabernakel en tempel staan de priesters voortdurend voor het altaar. Zij oefenen hun dienst staande uit, wat erop wijst dat hun werk nooit af is. Hun wordt geen rust van hun werk gegund. Telkens moeten er nieuwe offers worden gebracht: dagelijks, wekelijks, maandelijks en jaarlijks. Het is een cyclus van offers die telkens wordt herhaald. En dan nog de offers die een Israëliet persoonlijk moet brengen als hij weer gezondigd heeft. De conclusie van de schrijver is ronduit schokkend: ze kunnen nooit zonden wegnemen. Met deze conclusie zet hij een grote streep door de hele Joodse godsdienst. Wie van zijn lezers daar nog enige waarde aan toekent, doet God enorm oneer aan en berokkent zichzelf grote schade. Dat geldt ook voor jou en mij. Je moet er ook helemaal niets meer mee te maken willen hebben. En dat wil je ook niet als je eens goed kijkt naar wat er tegenover die hele ontoereikende godsdienst staat. Hb 10:12. Om je dat te laten zien plaatst de schrijver tegenover al die priesters die elke dag dezelfde offers brengen, de Priester Die maar één offer voor de zonden heeft hoeven brengen. En omdat dit een volmaakt en daarom afdoend offer is, is Hij “voor altijd”, dat wil zeggen blijvend, ononderbroken, voortdurend, “gaan zitten”. Daarin komt de volmaakte rust tot uiting die het gevolg is van Zijn werk. Christus hoeft niet meer op te staan om nog eens een dergelijk offer te brengen. En waar zit Hij? “Aan Gods rechterhand.” Daarin komen Gods volmaakte erkenning en aanvaarding van Zijn werk tot uiting. Dat Hij daar Zelf is gaan zitten, geeft de heerlijkheid van Zijn Persoon aan. Hij matigt Zich die plaats niet aan, maar Hij weet dat Hij volkomen aan Gods wil heeft beantwoord en daarom daar kan zijn. God heeft Hem die plaats gegeven (Ps 110:1).Hb 10:13. Toch blijft Christus niet voor altijd zitten. Vanaf het moment dat Hij is gaan zitten en daarna, “voortaan”, wacht Hij op het moment dat Hij nog een keer zal opstaan. Als Hij dan opstaat, is dat niet om Zichzelf opnieuw te offeren, maar om in oordeel de laatste en definitieve gevolgen van Zijn offerwerk te realiseren (Js 33:10-12). Hetzelfde heb je gezien in de slotverzen van het vorige hoofdstuk (Hb 9:26-28). Daar is de reden om voor de tweede keer te verschijnen ook niet om nog een keer voor de zonden te sterven. Daar staat Zijn tweede verschijning in verband met de behoudenis van de gelovigen. Hier staat die in verband met de onderwerping van Zijn vijanden. De Heer Jezus wacht daarop. De schrijver beroept zich hiervoor weer op dat indrukwekkende eerste vers van Psalm 110 (Ps 110:1). Daarin hoor je hoe God Christus de belofte geeft dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten zullen worden gelegd. Op de vervulling van die belofte wacht de Heer Jezus geduldig en volhardend (2Th 3:5; Op 3:10). Pas als het Gods tijd is, zal Hij opstaan en niet eerder. Hb 10:14. Het woord “want” geeft de reden aan, waarom Christus de plaats aan Gods rechterhand heeft kunnen innemen. Hij heeft namelijk “door één offerande … hen volmaakt die geheiligd worden”. Hier heb je de inhoud van de wil van God. Door het offer van Christus heeft iedere geheiligde een volmaakt geweten gekregen, een geweten dat volkomen vrij is van enige zondelast en van angst voor het oordeel. De geheiligden zijn zij die apart gesteld zijn voor de eredienst aan God, de priesterdienst in het heiligdom. Op die plaats ben jij gesteld en wel “voor altijd”. Er is nooit één moment dat jij als een geheiligde niet in de volle waarde van het werk van Christus voor God staat. Misschien voel je nog wel eens twijfel opkomen of je wel een kind van God bent. Je valt jezelf nog zo vaak tegen. Lees dan dit vers en geloof wat er staat. Twijfel wordt alleen weggenomen door het geloof dat God het werk van de Heer Jezus volmaakt heeft aangenomen en het getuigenis dat daarvan door de Heilige Geest zwart op wit in de Schrift wordt gegeven. De waarde die Christus en Zijn werk hebben voor God, bepaalt hoe God ieder mens ziet die zijn zonden heeft beleden en Christus als het Zoenoffer voor zijn zonden heeft aangenomen. Dan hangt het niet af van jouw gevoel of inzicht, maar van jouw geloof in God en wat Hij over Zijn Zoon heeft gezegd. Als jij niet gelooft wat God hier in Zijn Woord zegt, maak je Hem tot een leugenaar (1Jh 5:10). Laat je daarom niet door verkeerde leringen, met name van christenen die de wet als leefregel nemen, de zekerheid van je behoudenis afnemen. Sla je ankers in Gods Woord. Hb 10:15. Bij dit getuigenis van God in Zijn Woord wordt het getuigenis van “de Heilige Geest” gegeven, Die ook van het volmaakt volbrachte offer en de uitwerking ervan “getuigt”. Dit getuigenis zul je inwendig, in je hart ervaren als je Gods Woord gelooft. Er is altijd een volmaakt samengaan van het Woord en de Geest. Zowel het Woord als de Geest wijst altijd op de Heer Jezus en Zijn werk. Het Woord kun je lezen, de Heilige Geest geeft je de innerlijke overtuiging dat wat je leest de waarheid is. Hb 10:16. Het getuigenis dat de Heilige Geest hier geeft, is gebaseerd op het Woord en wel uit het boek van de profeet Jeremia. Het is het getuigenis aan “ons”, dat zijn in de eerste plaats de Hebreeuwse lezers van toen en in de tweede plaats het overblijfsel in de toekomst. Het citaat uit Jeremia heeft daarop betrekking. In Hebreeën 8 is dit citaat ook al aan de orde geweest (Hb 8:10; 12). Het is goed om de toelichting daarop nog eens te lezen. Daar gaat het vooral om de uitwerking van het nieuwe verbond in het vrederijk. Hier is het citaat meer bedoeld om aan te geven dat er onder het nieuwe verbond een inwendig werk van de Heilige Geest in de harten en het verstand van de gelovigen plaatsvindt. Het is mooi om te zien dat ieder van de drie Personen van de Godheid Zijn eigen plaats en aandeel heeft om jou als gelovige volmaakt voor God te plaatsen. 1. God is de bron van jouw redding. Het was Zijn wil om jou te heiligen. 2. Hij kon jou heiligen omdat Zijn Zoon het daarvoor noodzakelijke werk heeft verricht. 3. Van Gods wil en van het werk van de Heer Jezus heb jij kennis gekregen en er deel aan gekregen door het getuigenis van de Heilige Geest in je hart. Je kunt het ook anders zeggen. De zekerheid dat God jouw zonden en wetteloosheden nooit meer zal gedenken, berust 1. op de onwrikbare wil van God, 2. op het volmaakte offer van Christus en 3. op het zekere getuigenis van de Heilige Geest. Hb 10:17. Voordat Christus het werk had volbracht, werden zonden wel gedacht of in herinnering gebracht (Hb 10:3). Er was immers vroeger geen offer dat de zonden radicaal kon uitwissen. Maar door het offer van Christus bestaan ze voor God niet meer. Als God de zonden niet meer gedenkt, ontbreekt elke noodzaak voor een nieuw offer. Hb 10:18. Hier staat de conclusie uit de aangehaalde profetie van Jeremia 31 en uit het hele voorgaande betoog. Omdat het ene offer vergeving bewerkt heeft, kunnen geen andere offers meer worden gebracht om vergeving te bewerken. Wat vergeven is, heeft geen offer voor de zonde meer nodig. Er is geen enkele zonde overgebleven die nog vergeving en daarom een offer nodig zou hebben, want alle zonden zijn al uitgeboet. Daarmee vervalt elk bestaansrecht van de oudtestamentische offerdienst. Die heeft geen waarde en betekenis meer.Lees nog eens Hebreeën 10:10-18.Verwerking: Ben jij helemaal zeker dat God jou eens voor altijd geheiligd heeft door Christus en Zijn offerande?
Copyright information for
DutKingComments