Hebrews 11:3

Leven door geloof (I)

Je gaat aan een prachtig en tevens enorm bemoedigend hoofdstuk beginnen. Het staat vol voorbeelden van personen die hebben geleefd vanuit het geloof. In hun leven zijn de kracht en de werking van het geloof gebleken. Het hele hoofdstuk gaat dan ook over niets anders dan over geloof. Al deze voorbeelden haalt de schrijver aan om de Hebreeën en ook jou te laten zien waartoe iemand die door het geloof leeft, in staat is.

Dit geloof is geen ander dan wat jou tot God bracht en waarmee jij je vertrouwen stelde op God voor de vergeving van je zonden. Dat was het begin van je geloof. Maar geloof blijft altijd actief. Geloven in God is Hem vertrouwen, Hem betrouwbaar achten, er zeker van zijn dat Hij helpt en doet wat Hij zegt. De toekomst wordt door het geloof heden en het onzichtbare wordt er zichtbaar door. En de moeilijkheden die je tegenkomt, zijn uitdagingen voor het geloof. Moeilijkheden zijn als het ware voedsel voor het geloof. Het geloof vindt juist in de moeilijkheden aanleiding zich te bewijzen.

Hb 11:1. Dit vers is wel eens de definitie van het geloof genoemd, maar dat is niet juist. Geloof is niet te definiëren. Geloof is een werkzame kracht met het oog op de toekomst en met het oog op het heden. Geloof richt het oog vooruit, naar het beloofde, en is er zeker van dat het eenmaal bereikt zal worden: het “is [de] zekerheid van wat men hoopt”. Geloof richt het oog ook omhoog, naar God en Christus: het is “de overtuiging van wat men niet ziet”. Anders gezegd: geloof ziet voorwaarts en opwaarts.

In de Hb 11:1-7 zie je dat het geloof allesbepalend is in de verhouding tussen de mens en God en wel vanaf het begin tot het eind. Het gaat over de schepping, zonde en offer, leven en wandelen tot een welbehagen voor God, het getuigenis tegenover de wereld, het oordeel over de wereld en ten slotte het vrederijk. In al deze aspecten staat de Zoon centraal. De schepping toont de Zoon als Schepper. Het offer toont de Zoon als Verlosser. Een leven en wandel tot welbehagen van God worden volmaakt gezien in de Zoon. In de wereld heeft Hij een volmaakt getuigenis afgelegd van Wie God is. De Zoon zal de wereld oordelen en Hij zal ook het vrederijk oprichten.

Verder wijst de schepping vooruit naar de herschepping, waarvan de Zoon de Erfgenaam is. Op grond van het offer zal eenmaal alles aan de Zoon onderworpen zijn. In de wegneming van Henoch (Hb 11:5) zie je een beeld van de opname van de gemeente, het hemelse volk van God. De gemeente is verbonden met de Zoon en deelt in alles wat het deel is van de Zoon en wat Hij in het vrederijk zal krijgen. Noach (Hb 11:7) is een type van het aardse volk in het vrederijk, van de gelovigen die door de oordelen, waarvan de zondvloed een beeld is, heen de aarde beërven.

De rode draad die door alles heenloopt, is die van geloof. Deze rode draad verbindt alles met elkaar. Als je de Hb 11:1-7 samenvat, kun je het volgende zeggen. Het geloof ziet

1. dat de zichtbare dingen zijn ontstaan uit wat niet zichtbaar is;

2. dat het offer de enige grondslag is om voor God te kunnen bestaan;

3. dat een wandel tot welbehagen van God mogelijk is door te geloven dat Hij is (omhoog zien);

4. dat een nieuwe wereld wacht (vooruit zien).

Hb 11:2. Dit is het geloof dat de ouden, de geloofshelden uit het Oude Testament, de vroegere generaties van Israël, bezaten. Zij hebben er steeds weer blijk van gegeven zeker te zijn van wat zij hoopten en overtuigd te zijn van wat zij niet zagen. Daarom hebben zij van God getuigenis verkregen. God heeft hun in hun geweten Zijn goedkeuring gegeven. Dat doet Hij nog steeds in ieder die leeft in dagelijks vertrouwen op Hem in welke omstandigheden hij ook verkeert.

Hb 11:3. Na de inleidende eerste twee verzen krijg je voorbeelden van de werking van het geloven. Het eerste voorbeeld is dat je alleen door te geloven kunt begrijpen hoe de werelden zijn bereid, namelijk door Gods Woord. Hier is nog geen sprake van geloofshelden uit het Oude Testament. Hier gaat het over jezelf, over jouw inzicht in de bereiding van de wereld. Alles wat je ziet, is niet ontstaan uit iets anders dat zichtbaar is, maar uit de Onzichtbare. Dat beginsel geldt voor alles wat met de praktijk van het geloven te maken heeft. In het geloofsleven wordt niets tot stand gebracht uit wat om ons heen zichtbaar is, maar alleen uit de onzichtbare God Die ook de werelden bereid heeft.

God heeft gesproken en daardoor is al het zichtbare ontstaan. Zo gaat dat als God spreekt. Zijn spreken is vol gezag en gevolg. Hij spreekt en het is er (Gn 1:3; Ps 33:9). Zo heeft Hij de werelden – sterrenwereld, engelenwereld, mensenwereld – “bereid”, dat wil zeggen in orde gebracht, gerangschikt, alles op zijn plaats gezet. Dat kun je alleen “begrijpen” of innerlijk, geestelijk zien, als je gelooft. Het geloof stelt vast dat God alles precies daar heeft geplaatst waar Hij het hebben wilde (Op 4:11). Van een geleidelijke ontwikkeling, evolutie, is bij de schepping geen sprake.

In dit derde vers wordt in één zin afgerekend met de dwaze redeneringen van de mens die eindeloos naar verklaringen zoekt voor het bestaan van de dingen en steeds tot dwaze, zogenaamde, conclusies komt. Het ene uitgedachte systeem is nog dwazer dan het andere om een verklaring te geven van wat eenvoudig is als God op Zijn Woord wordt geloofd. Het heelal is geen scheppende oorzaak. Het is zelf geschapen en werkt door een aantal wetmatigheden die God het heeft opgelegd.

Hb 11:4. God gebruikt Zijn schepping als platform waarop de werking van het geloof wordt tentoongespreid. Vervolgens heeft Hij daarop de mens geschapen. Met die mens wilde God omgang, contact, hebben. Door de zonde die in de wereld is gekomen, is dit contact, je kunt ook zeggen deze gemeenschap, wreed verstoord. Nu kon de mens niet meer naderen tot God. Nog erger: de in zonde gevallen mens kon voor God niet bestaan.

God zou hem van dit platform moeten wegvagen. Maar God heeft in Zijn liefde en genade een uitweg gegeven. Hij heeft een Lam als slachtoffer beschikbaar gesteld voor de gevallen mens, opdat deze op een rechtvaardige grondslag toch voor Zijn aangezicht zou kunnen bestaan.

En nu komt in Abel het voorbeeld van de kracht van het geloof in het slachtoffer. Abel heeft het inzicht van een door God onderwezen geweten. Hij erkent Gods oordeel over de zonde. Hij gaat naar God en belijdt dat hij een zondaar is. Maar hij komt met een plaatsvervanger, een offer dat hij als het ware tussen zich en God plaatst. Hierdoor ontvangt hij het getuigenis dat hij rechtvaardig is. Dit getuigenis is in overeenstemming met het rechtvaardig oordeel van God. God moet het oordeel uitoefenen. Hij oordeelt het offer en daardoor kan Abel vrijuit gaan. Niet alleen het offer wordt aangenomen, maar ook Abel zelf die met het offer komt.

Als jij tot God gaat op grond van het offer van de Heer Jezus, getuigt God van het offer dat het rechtvaardig is én Hij getuigt van jou dat jij rechtvaardig bent. Jouw gerechtigheid heeft de waarde en de volmaaktheid van het offer, dat wil zeggen van Christus Die Zich aan God heeft geofferd. Jij bent nu voor God overeenkomstig de volmaaktheid van het werk van Christus. Wat dat betekent, heb je al uitvoerig in deze brief gezien.

De eerste geloofsheld is Abel. In hem zie je een gelovige die in Gods tegenwoordigheid plaatsneemt op de grondslag van een plaatsvervangend offer. Ook zijn broer Kaïn komt ter sprake. Ook hij heeft een offer gebracht. Maar het offer van Abel is beter of meerder dan dat van hem. Het offer van Abel heeft een meerwaarde. De meerwaarde ligt daarin dat Abel een offer slacht naar het voorbeeld dat God heeft gegeven na de zondeval (Gn 3:21), terwijl Kaïn komt met zijn eigen goede werken die ook nog eens van een vervloekte aarde komen.

Abels offer is, naar het lijkt, niet voor een speciale zonde, maar hij brengt het in het besef dat een mens alleen op die grond voor God kan bestaan. Het offer van Abel wordt aanvaard. Mogelijk valt het vuur van God erop, zichtbaar, net als bij de tabernakel (Lv 9:24), de tempel (2Kr 7:1) en bij de offers van David en Elia (1Kr 21:26; 1Kn 18:38).

Kaïn erkent het bestaan van God en wenste in Zijn gunst te komen, maar hij erkent niet dat hij een zondaar is. Hij keert God de rug toe. Het verschil tussen de offeraars ligt in het geloof. Abels geloof én zijn offer maken dat God hem rechtvaardig verklaart.

Abel moet zijn geloofsleven met de dood door moordenaarshand bekopen. Zijn getuigenis op aarde is op die manier gestopt, maar niet de boodschap die ervan uitgaat. Die weerklinkt door de eeuwen heen op een wijze die anders niet mogelijk was geweest. God gebruikt het werk van de satan volkomen tegen diens wil tot meerdere glorie van Zijn Naam.

Lees nog eens Hebreeën 11:1-4.

Verwerking: Wat doe jij met geloof, hoe werkt het bij jou?

Copyright information for DutKingComments