Hebrews 12:4-5

De overste Leidsman en de Voleinder

Hb 12:1. In deze brief heb je al heel wat personen voor je aandacht gehad. In Hebreeën 1 zijn het de engelen, in Hebreeën 3 Mozes en Aäron. Ook Jozua en Levi zijn genoemd. Het zijn uitnemende personen. Maar telkens stelt de schrijver hen terzijde door vervolgens de aandacht te richten op Hem Die zoveel meer is dan de engelen en Mozes en Aäron en die anderen.

Zo is het ook met de vele personen in het vorige hoofdstuk die hij hier “zo’n grote wolk van getuigen” noemt. In de volgende verzen verdwijnt deze wolk uit het zicht om plaats te maken voor “Jezus”, Die iedereen en alles te boven gaat. Sterren blinken, tot de zon verschijnt. De gelovigen uit het Oude Testament zijn sterren, die in groot geloof, maar toch ook in zwakheid en gedeeltelijk, op God hebben vertrouwd. De Zoon is de Zon. Hij heeft volmaakt en voortdurend op God vertrouwd. Bij Hem wordt niet naar een bepaald geloofswerk gewezen, naar een bijzondere daad waaruit Zijn geloofsvertrouwen blijkt. Zijn hele leven is een en al geloofsvertrouwen.

Rondom jou bevindt zich die grote wolk van getuigen die je in het vorige hoofdstuk hebt gezien. Dat hoofdstuk sluit af met de mededeling dat zij de belofte nog niet hebben ontvangen en dat zij nog niet tot volmaaktheid zijn gekomen (Hb 11:40). Dat geldt ook voor jou. Daarom wordt hun voorbeeld aan jou voorgehouden als een aansporing om hen na te volgen. Het is alsof zij je vanuit de Schriften toeroepen om de weg van het geloof onverminderd en ongehinderd voort te zetten en je door niets van het doel af te laten brengen. Ik denk dat het niet zozeer de bedoeling is dat zij kijken hoe jij het doet, maar dat zij tot jou getuigen. Hun getuigenis is het geïnspireerde verslag van de verschillende levens in de Schrift en wijst op Gods trouw in alles waarin zij Hem ook maar vertrouwden.

Die wolk van getuigen rondom je geeft de schrijver aanleiding om je op te roepen je vrij te maken van elke verhindering. Gooi elke last en zonde als nutteloze en schadelijke ballast van je af. Als je daarbij op Jezus ziet, is dat gemakkelijk; als je dat niet doet, is het onmogelijk. Het zien op Jezus bepaalt wat een ‘last’ is. Het gaat bij ‘last’ om de dagelijkse en vaak goede dingen van het aardse leven, waar de wandelaar van kan genieten, maar de hardloper niet. Het zijn niet de moeiten van het leven. Die kun je niet afleggen, hoewel je wel kunt voorkomen dat ze je zo in beslag nemen, dat je niets anders meer ziet. Een last betreft de aardse dingen die je vrijwillig op je neemt, maar die je even vrijwillig ook weer kunt afleggen.

Je kunt van aardse dingen genieten, want de Heer heeft ze gegeven. Je kunt genieten van lekker eten en een goede gezondheid in het gevoel van dankbaarheid aan de Heer. Het kan ook zijn dat je die dingen op zichzelf gaat zien en veel tijd, geld en energie gaat investeren om ze te krijgen of te houden. Als dat het geval is, hoop ik dat je dat onderkent bij jezelf en die instelling aflegt. Ga die dingen dan weer zien in het juiste perspectief. In verband hiermee heb ik de vraag wel eens horen stellen: ‘Wat voor kwaad steekt erin?’ Maar ik denk dat de vraag anders moet zijn: ‘Is het een gewicht, een last, iets wat je naar beneden trekt of drukt, of is het een vleugel, iets wat je naar boven brengt?’

Het afleggen van de zonde is wat anders dan het afleggen van een last. Zonde is alles wat je doet in onafhankelijkheid van God. Hier lees je dat de zonde je zomaar kan omstrikken. Omstrikken betekent dat iets zich om je heen wikkelt. In het beeld hier kun je je voorstellen dat iets zich om je benen wikkelt waardoor je geremd wordt in je loop of er zelfs door ten val komt. Als bijvoorbeeld een zondige gedachte post bij je vat, moet je die direct weer wegdoen, die ‘afleggen’, dat is die veroordelen. Ga je namelijk in je denken door met die zondige gedachte, dan is het gevolg dat je God en Zijn plan met jouw leven uit het oog verliest en is het afgelopen met je wedloop. In de wedloop gaat het om volharding. Het gaat er om tijdens de race niet te vertragen of te verslappen. Om dat te voorkomen moet je het doel goed in de gaten houden.

Hb 12:2. Het komt erop aan dat je Jezus voortdurend als doel voor ogen hebt. De schrijver spoort aan alleen op Hem te zien. ‘Zien’ betekent letterlijk ‘wegzien’, dat is van alle andere dingen afzien en het oog uitsluitend op één voorwerp gericht houden. De naam ‘Jezus’ herinnert aan Hem Die eens in vernedering op aarde ook de wedloop heeft gelopen en het doel heeft bereikt. Hij heeft alle moeilijkheden ondervonden en overwonnen door Zijn onderwerping aan de weg die de Vader voor Hem had bepaald. Hij is de overste Leidsman, de Aanvoerder. Hij gaat je voor op de geloofsweg tot jij het einddoel, de volkomen behoudenis, hebt bereikt. Hij geeft het grote voorbeeld in de wedstrijd. Hij steekt boven alles uit. Hij is ook de Voleinder, de Volmaker, de Voltooier. Hij voert de gelovige langs de geloofsweg naar de volmaaktheid.

Deze weg heeft Hij helemaal afgelegd en Hij is in de heerlijkheid binnengegaan. Door Zijn voorbeeld en Zijn kracht brengt Hij de gelovigen de heerlijkheid binnen. De Heer Jezus had ook een heerlijk doel voor ogen toen Hij hier Zijn weg ging. Hij keek vooruit naar de vreugde van de hemelse heerlijkheid aan de rechterhand van God. Hij heeft op die weg volhard. Hij heeft het kruis volhardend verdragen. Dit wijst niet op het verzoenend kruiswerk, maar op de smaad en de schande die het deel van de gelovige zijn van de kant van de wereld. Het is hetzelfde als wat Hij verlangde van iemand die een discipel van Hem wilde zijn: “Wie zijn kruis niet draagt en achter Mij komt, kan Mijn discipel niet zijn” (Lk 14:27). Hij heeft in Zijn leven hiervan het volmaakte voorbeeld gegeven.

De Heer heeft het kruis “verdragen”, Hij heeft het geaccepteerd als de wil van Zijn Vader. De schande die Hem werd aangedaan door mensen, heeft Hij “veracht” – hoewel Hij zeker niet ongevoelig was voor wat mensen Hem aandeden. Nu Hij in de heerlijkheid is, hoeft Hij niet meer in vertrouwen op God Zijn weg te gaan. Hij is – eens voor altijd – gaan zitten. Zo komt er ook voor jou een einde aan de geloofsweg.

Zijn plaats is “aan [de] rechterzijde van de troon van God”. Daar heeft Hij recht op vanwege Zijn volmaakte leven op aarde. Tevens is er de gedachte dat na het lijden de regering, de troon, komt. Hij is al verbonden met de troon. Hem is al gegeven alle macht in de hemel en op aarde. Binnenkort zal Hij openlijk Zijn regering aanvaarden.

Hb 12:3. Let maar op Hem. Je mag naar Hem kijken in Zijn leven op aarde, want daarin is Hij je voorbeeld en je Leidsman. Je mag ook kijken naar Hem in de hemel, want daar is Hij je doel en de Voleinder. De oproep ‘let op’ wil zeggen dat je overweegt door middel van vergelijking. “Let op Hem” betekent dat je overweegt hoe Híj de tegenspraak van de zondaars heeft verdragen en dat jij, die in een vergelijkbare situatie bent, daaruit moed put om zelf door te gaan.

De uitdrukking ‘dé zondaars’ laat zien dat in feite het hele zondige menselijk geslacht wordt bedoeld, samengevat in de Joodse en heidense leiders. De Heer had niets te maken met zonde in Zichzelf, maar alles met de zondaars om Zich heen die Hem trachtten te hinderen in Zijn loop. Zo hebben deze Hebreeuwse gelovigen ook te maken met familie en vrienden die steeds op hen inpraten om hen te doen terugkeren tot het oude. Voortdurende “tegenspraak” is zwaar. De aanhoudendheid ervan maakt moe. Hierdoor loop je gevaar de strijd op te geven.

Hb 12:4. ‘Maar’, zo lijkt de schrijver te zeggen, ‘laten we eerlijk zijn: Jullie hebben nog niet, zoals Hij, jullie leven verloren om God te verheerlijken en Hem te dienen.’ De Hebreeën hebben niet alleen het leven nog niet verloren, maar ze hebben nog geen druppel bloed gelaten voor de Naam van de Heer Jezus, zoals de Heer Jezus en meerdere geloofshelden vroeger (Hb 11:35b-37).

Met “de strijd tegen de zonde” wordt niet bedoeld dat je strijd moet voeren tegen de in jou wonende zonde. Tot die strijd wordt de gelovige niet opgeroepen. Voor die strijd geeft de Schrift ons dan ook geen aanwijzingen. Integendeel, de Schrift zegt je dat je je voor de zonde die in je woont, dood moet houden (Rm 6:11). Het gaat hier dan ook niet om de strijd tegen de zonde die in jou woont, maar om de strijd tegen de zonde om je heen.

Deze strijd sluit aan op wat de Heer Jezus aan tegenspraak van de zondaars tegen Zich heeft verdragen. Híj heeft er wél ten bloede toe tegenstand tegen geboden. De Hebreeën echter nog niet. Zíj lopen gevaar toe te geven aan de druk, Híj heeft dat niet gedaan.

Je vindt in de Schrift nog andere vormen van strijd.

1. Zo lees je over de strijd tussen de wet, die gegeven is aan de mens in het vlees, en het nieuwe leven (Rm 7:23). Die strijd speelt zich af in de gelovige zolang hij zichzelf nog onder het juk van de wet plaatst.

2. Een andere strijd die zich in de gelovige voltrekt, is die van de Geest tegen het vlees (Gl 5:17).

3. Je hebt ook nog de strijd in de hemelse gewesten tegen de boze machten daar (Ef 6:10-18).

Het is goed om met deze verschillende vormen van strijd rekening te houden, want dan weet je hoe je in een bepaalde strijd te werk moet gaan. Je zult je dan ook geen strijd laten opdringen die er helemaal niet mag zijn. Dat zal je bewaren voor de misleiding van de vijand, zodat je strijdend én overwinnend je geloofsweg kunt vervolgen.

Lees nog eens Hebreeën 12:1-4.

Verwerking: Hoe doe jij dat: zien op Jezus?

God handelt met zonen

Hb 12:5. De schrijver houdt de Hebreeën voor dat ze de moed niet te vlug moeten opgeven. Voor alle tegenspraak, tegenstand en verdrukking die zij ondervinden, hebben ze een voorbeeld in de Heer Jezus. Door naar Hem te kijken zullen ze kunnen volharden. Maar ze zijn ook nog iets vergeten, namelijk een bepaalde vermaning. Dat komt, omdat ze traag zijn geworden in het horen (Hb 5:11-12).

Er is druk van buitenaf én ze zijn vergeetachtig geworden. Ze zijn iets vergeten wat in de Schrift staat en wat voor hen bedoeld is. In de aangehaalde tekst spreekt Salomo tot zijn zoon, maar hier wordt gezegd dat de vermaning tot hen, de Hebreeuwse gelovigen, is gericht. Dit is een belangrijk uitgangspunt als je de Schrift leest. Dan moet je bedenken dat de stem van God jou aanspreekt. Omdat de Hebreeën dat vergeten zijn, gaan ze verkeerd om met de moeilijkheden die zij op hun geloofsweg ondervinden.

Hier leer je dat God beproevingen gebruikt om je te tuchtigen als je door trouw te zijn daarin komt. Bij tucht denk je misschien snel dat er iets niet in orde is en dat er daarom een bestraffing of kastijding moet plaatsvinden. Dat kan wel eens het geval zijn, maar het is niet altijd zo. Hier is de tucht niet correctief, om afwijking te corrigeren, maar preventief, om afwijking te voorkomen. De tucht is hier ook opvoedend met als doel dat de gelovige meer gaat lijken op God. Hij wil dat je aan Zijn heiligheid deel krijgt (Hb 12:10). Bij de Heer Jezus was deze tucht niet nodig. Hij had altijd volmaakt deel aan de heiligheid van God omdat Hij Zelf de heilige God is.

Zoals je voor de weg van het geloof je oog richt op de Heer Jezus, zo wordt je oog bij de tucht gericht op de Vader. Hij gebruikt voor de tucht geen zweep, maar het snoeimes (Jh 15:1-2). Hij tuchtigt ons – zie Job in het boek Job –, maar Hij doet dat als een liefhebbende Vader. Het geeft veel rust als je bedenkt dat wat je overkomt, je niet overkomt door mensen, maar komt uit de hand van een liefhebbende Vader. Dat is ook wat de schrijver de Hebreeën wil zeggen. Hij wil hen ervan doordringen dat ze worden aangesproken als “zonen”. In Hebreeën 2 zijn ze ook zo aangesproken, als zonen die op weg zijn naar de heerlijkheid (Hb 2:10). Tucht of opvoeding is het bewijs van zoonschap.

Nu kun jij als zoon op twee manieren reageren op de tucht van je hemelse Vader. Salomo heeft dat in zijn wijsheid tegen zijn zoon gezegd (Sp 3:11). Aan de ene kant kun je de tucht van de Heer gering achten. Dat wil zeggen dat je doet alsof de moeilijkheden en beproevingen je niets doen. Je blijft er onverschillig onder en gaat er stoïcijns doorheen. Ze hebben geen speciale betekenis voor je. Je kunt denken dat dit iedereen kan overkomen. Op zich is dat wel zo, maar jij bent niet iedereen. Jij bent iemand met wie God als een zoon omgaat. God stelt belang in je en voedt je op. Dan heeft Hij Zijn bedoeling met de dingen die jou overkomen. En daar kun je niet achteloos aan voorbijgaan.

Aan de andere kant hoef je de verdrukkingen niet zo zwaar op te vatten, dat je eraan onderdoor gaat. Het is niet zo, dat God Zijn volle toorn daarin over je uitgiet. Zo zou je het kunnen ervaren, maar zo is het niet. Nee, je mag weten dat God uit liefde handelt.

Hb 12:6. Tuchtiging is een bewijs van Zijn liefde en juist niet bedoeld om je te ontmoedigen. Als de tucht tot bestraffing dient, wil dat zeggen dat God je wil overtuigen van iets wat niet deugt, opdat je het verkeerde uit je leven wegdoet. Dat hoeft geen verkeerde daad te zijn, maar het kan ook de neiging daartoe betreffen. Sommige Hebreeën liepen immers gevaar de weg van het geloof te verlaten.

Zoals gezegd, betekent tucht niet altijd dat er iets te bestraffen is. Door naar tucht als straf te kijken, bij jezelf of bij anderen, trek je verkeerde conclusies. De uiterlijke, lichamelijke omstandigheden zijn lang niet altijd het gevolg van de toestand van de ziel. Die verkeerde conclusie trekken de vrienden van Job. Zij zien wat Job is overkomen en menen dat hij wel zwaar gezondigd moet hebben. God bestraft hen om hun opmerkingen hierover (Jb 42:7-8). Bij Gajus zie je hoe er tucht is met betrekking tot het lichaam, terwijl de ziel gezond is (3Jh 1:2).

Dat tucht pijn kan doen, duidt de term “geselt” aan. Hierbij kun je denken aan de doorn voor het vlees bij Paulus (2Ko 12:7). Die doorn is smartelijk voor hem bij de uitoefening van zijn dienst. Het maakt hem verachtelijk – en dit verdraagt hij ter wille van de Heer –, maar die doorn houdt tevens zijn vlees in bedwang. Zo handelt God met “iedere zoon die Hij aanneemt”. In het woord ‘aannemen’ klinkt vreugde door. Het woord betekent ‘met blijdschap erkennen’.

Een echte zoon is iemand in wie zijn vader een welgevallen heeft (Mt 3:17). Zo wenst de Vader ons als zonen naar Zijn welbehagen te hebben (Ef 1:5). We zijn zonen, God heeft ons op grond van het werk van Zijn Zoon die plaats gegeven. Hij wenst ook dat we er in de praktijk naar leven. Om dat te bereiken gebruikt Hij tucht, want tucht dient om de dingen die geen welbehagen voor Hem zijn uit ons leven te verwijderen om zo tot nog meer welgevallen voor Hem te zijn.

Hb 12:7-8. Je mag in alle tucht de liefdevolle bemoeienis van God zien, Die met jou als met een zoon handelt. Wees er zeker van dat dit gebeurt met iedere zoon. Soms is het vrij zichtbaar, maar ook als het voor het oog bepaalde gelovigen voor de wind gaat, hebben ook zij deel aan de tucht, al lijkt dat op het eerste gezicht niet zo. “Allen”, dat zijn alle gelovigen, hebben er deel aan. Iedere zoon wordt door zijn vader getuchtigd. Zo heeft God ook met Israël, Zijn eerstgeboren zoon, gehandeld (Ex 4:22; Hs 11:1; Dt 8:5).

Als de Hebreeën geen deel aan de tucht zouden hebben, zouden ze zich zorgen moeten maken in plaats van zich zorgen te maken nu ze er wel deel aan hebben. Als ze er geen deel aan zouden hebben, zou dat betekenen dat God geen belangstelling voor hen had en hen als bastaarden behandelde. Bastaarden zijn onechte zonen. Als de tucht aan hen zou voorbijgaan, zou dat betekenen dat zij naamchristenen of schijnzonen zouden zijn. Nu ze wel getuchtigd worden, is dat het bewijs dat God hen als zonen heeft aangenomen.

Hb 12:9. Met het woord “bovendien” voegt de schrijver een vergelijking toe tussen God en een aardse vader. In deze vergelijking komt naar voren dat God zoveel meer is dan een aardse vader. Onze lichamelijke vaders, “de vaders van ons vlees”, tuchtigden ons ook. Dat hoort bij de opvoeding. Door hun tucht hadden wij respect voor hen. Hoeveel meer respect behoren wij dan te hebben voor onze hemelse, geestelijke Vader. Die Vader is de oorsprong van elk geestelijk leven (Nm 16:22; Nm 27:16; Pr 12:7).

Zoals jij je als kind had of misschien nog hebt te schikken onder de tuchtigende hand van je aardse vader, zo moet jij ook onderworpen zijn aan de tucht van God. Als je je daaraan onderwerpt, zul je “leven”! Het gaat er niet om dat je moet leren om de moeilijkheden van het leven het hoofd te bieden, maar hoe je het ware leven kunt genieten. Dan leef je pas echt op de manier die God heeft bedoeld.

Hb 12:10. Nu kan jouw aardse vader zich vergissen, maar God niet. God vergist Zich nooit. Ook beperkt de tucht van je aardse vader zich tot “weinige dagen”, dat zijn de dagen van je jeugd, terwijl God jou je hele leven door tuchtigt. Ten slotte is Zijn tucht nooit zinloos, maar altijd tot je nut, tot je verbetering en voordeel. Zijn uiteindelijke doel met Zijn tucht is dat je deel krijgt “aan Zijn heiligheid”.

Jouw geestelijk welzijn hangt daarmee samen. Dit houdt meer in dan alleen wat je positie betreft afgezonderd te zijn (Hb 10:10). Het houdt in dat jij je afzondert van het kwaad zoals God ervan afgezonderd is en leert in alles geheel aan God toegewijd te zijn. Hij eist hier geen heiligheid, maar Hij bewerkt die. De tucht is Zijn middel daartoe. Daardoor kun je volmaakt van God Zelf genieten.

Hb 12:11. De eerste reactie op tucht is niet direct blijdschap. Als tuchtiging vreugde zou geven, zou zij haar uitwerking missen. Alle positieve aspecten van de tucht die de schrijver in de voorgaande verzen naar voren heeft gebracht, veranderen niets aan het feit dat tuchtiging zelf niet iets is waar je blij van wordt. Het is niet aangenaam. Als dat het wel zou zijn, zou het geen kastijding betekenen. Het onaangename ervan moet ons juist leren onze wandel zodanig te veranderen dat verdere tucht niet nodig is. Daarom is de tucht bedoeld voor “het ogenblik”. Als de tucht haar doel heeft bereikt, is er wel reden voor blijdschap. Dan geeft het iets, het levert iets op.

Door tucht word je “geoefend”, dat wil zeggen word je erin getraind om ermee om te gaan. Door oefening leer je iets beheersen. Als je zo de tuchtiging kunt aanvaarden, er zo mee weet om te gaan, zul je daardoor een innigere gemeenschap met God krijgen. Het gevolg is dat je meer van de vrede zult genieten en meer gerechtigheid in je leven zult laten zien.

De “vreedzame vrucht van gerechtigheid” zal straks in het vrederijk voor Israël werkelijkheid zijn, nadat het volk door de oefeningen van de grote verdrukking heen is gegaan. Die vrucht wil God nu al door Zijn opvoeding in jouw leven bewerken (Jh 15:2; 8).

Lees nog eens Hebreeën 12:5-11.

Verwerking: Welke tucht herken jij in je leven als het handelen van de Vader met jou met het doel dat je aan Zijn heiligheid deel krijgt?

Copyright information for DutKingComments