Hebrews 13:11

Uitgaan tot Hem

Hb 13:7. Na de vermaningen over de houding van de Hebreeën tot hen die hen omgeven en over het tevreden zijn met wat ze hebben, worden ze herinnerd aan bemoedigende voorbeelden. Ze hebben in Hebreeën 11 al een hele rij voorbeelden voor zich gekregen. Dat zijn gelovigen uit een ver verleden. Nu wijst de schrijver op voorgangers die ook niet meer levend onder hen zijn, maar die ze wel als levend onder hen hebben gekend. Het zijn mannen die Gods Woord tot hen hebben gesproken.

Ze kunnen zich deze gelovigen herinneren als mensen die zelf hebben waargemaakt wat ze zeiden en die zijn gestorven in het geloof waarin ze leefden. De schrijver zegt tegen zijn lezers dat ze goed moeten kijken naar de afloop van hun wandel. Zij hebben tot het einde toe volgehouden. Nu moeten de Hebreeën hun geloof navolgen. In hun geloof stond de Heer Jezus centraal.

Voor jou is het ook van groot belang dat je het geloof navolgt van mensen die jou hebben gediend met Gods Woord. Je kunt daarbij denken aan uitleg van de Bijbel door gelovigen die nu bij de Heer zijn. Door hun commentaren te lezen ben je geestelijk gegroeid. Volg hun geloof maar na. Het is niet de bedoeling dat je hen moet napraten of imiteren. Je bent geen kopie. Wat je moet navolgen, is wat er in hen was, wat hen dreef.

Hb 13:8. De voorgangers die Gods Woord tot je hebben gesproken, mogen er dan niet meer zijn, Wie er nog wel is, is “Jezus Christus”. Hij was er gisteren. Ik schrijf ‘was’, maar er staat dat Hij gisteren en heden Dezelfde ‘is’. Hij is ook morgen Dezelfde en tot in alle eeuwigheid (Hb 1:10-12; Ps 102:28). Bij ‘gisteren’ kun je denken aan vroeger, aan de dagen van het Oude Testament, maar ook aan de dagen dat Hij op aarde was. Zoals Hij Zich ‘gisteren’ voor Zijn volk inzette, zo doet Hij dat nu ook en zo zal Hij dat altijd doen.

Als je bij Hem bent, zul je niet een Christus tegenkomen Die ineens anders handelt. Wij veranderen, onze gedachten veranderen, maar Hij verandert niet. Aan Hem als de Onveranderlijke heb je behoefte in een maatschappij waarin altijd alles verandert.

Hb 13:9. Veranderingen geven vaak onrust. Wat is het dan goed om te midden van al die veranderingen een bron van rust te hebben in Iemand Die altijd volmaakt stabiel is. Christus is de Rots Die, onaangedaan door allerlei wind van leer, volmaakt standvastig blijft. Als je hart niet meer genoeg heeft aan Christus, zul je het openstellen voor “allerlei en vreemde leringen”. Je wordt erdoor meegesleept met als gevolg dat je steeds losser van de Rots komt. Ten slotte zul je elke binding met Christus verliezen en onvermijdelijk zonder enig houvast een prooi worden van dwalingen. Het einde zal vreselijk zijn.

Vreemde leringen zijn leringen die vreemd zijn aan het nieuwe dat in Christus gekomen is. Ze zijn er in een grote verscheidenheid. Het zijn dwalingen of overleveringen die aantrekkelijk zijn voor het vlees (Mk 7:3-8), waaraan de mens eer kan behalen. In zulke leringen is Christus wel goed, maar niet voldoende. Christus alleen is wat te beperkt, te benauwd. Het leven is toch ruimer met zoveel interessante dingen.

Als deze redenering vat op je krijgt, laat je je wegslepen van de vastigheid die je in Christus hebt. Je gaat openstaan voor nieuwe vormen van geloofsbeleving met hoofdzakelijk of alleen maar emotie. Wat je echter nodig hebt, is dat je “hart gesterkt wordt door genade”. Als dat diep tot je doordringt, is dat een grote bevrijding van elke eigen inspanning. Als je meent dat het gaat om het beleven op zich, de kick, de uiting, zal je hart daar niet door gesterkt worden. Je bent dan uit op de bevrediging van je godsdienstige gevoelens. Het ís ook niet gemakkelijk om alleen van genade afhankelijk te zijn.

Genade betekent dat er niets van jou wordt verwacht, maar dat jij alles van God verwacht. Is je dat wat te mager, te gemakkelijk of te nietszeggend, dan zoek je je houvast in “spijzen”. ‘Spijzen’ staat voor wat tenietgaat (1Ko 6:13), wat slechts een tijdelijke en geen blijvende waarde heeft. Hier gaat het om “wandelen” in spijzen en is het daarom een verwijzing naar de Joodse, tastbare, tijdelijke eredienst. Deze eredienst heeft geen enkel nut gebracht. Dat is duidelijk in deze brief naar voren gekomen. Het heeft de mens niet tot God gebracht, maar de verwijdering met Hem alleen maar des te sterker aangetoond.

Hb 13:10. Als ik dit vers goed begrijp, kun je het zo lezen: Wij, christenen, hebben een plaats van eredienst waar we tot God mogen naderen om met Hem gemeenschap te hebben, terwijl zij die nog op Joodse wijze menen God te moeten dienen daar helemaal buiten staan. Het gaat hier om het ‘eten van het altaar’. ‘Eten’ is een symbool voor het hebben van gemeenschap. Het ‘altaar’ is een beeld van Christus. Zij die aan de oudtestamentische eredienst vasthouden, hebben geen deel aan Christus en daarom ook geen recht op het ‘eten van het altaar’.

Hb 13:11. Hier wordt de reden daarvoor gegeven. De schrijver wijst op een ritueel dat deze Hebreeën goed kennen. Toen ze nog bij het ongelovige volk hoorden, waren ze volledig bij dit ritueel betrokken. Het voltrok zich elk jaar op de grote Verzoendag voor hun ogen (Lv 16:27). Nu zijn ze door deze brief echter al zo door de schrijver onderwezen over de werkelijkheid van het offer van Christus, dat ze wel begrijpen dat hij ook nu over Christus spreekt.

Wat op de grote Verzoendag met het bloed en het lichaam van de offerdieren gebeurde, laat zien wat er met Christus gebeurde. In de eerste plaats werd het bloed tot uitdelging van de zonden in het heiligdom gebracht. Christus is Zelf met Zijn bloed in het heiligdom gegaan (Hb 9:12). Als gevolg daarvan is de toegang tot het heiligdom ook voor de Hebreeën en de christenen en jou nu geopend en mogen zij en jij vrij naar binnen gaan (Hb 10:19). Er gebeurde ook iets met “de lichamen” van de offerdieren. Die werden “buiten de legerplaats verbrand”.

Hb 13:12. De verklaring daarvan geeft de schrijver in dit vers. Het verbranden van de lichamen van de dieren buiten de legerplaats wijst op wat met de Heer Jezus is gebeurd buiten de poort, dat is de poort van Jeruzalem.

Het kan best een schok voor de lezers zijn geweest dit te zien. Zij zullen zich hebben gerealiseerd dat wat de schrijver laat zien, van Jeruzalem een moordenaarsstad maakt. Ze konden nog zo moeilijk van de stad loskomen, die had nog zo’n grote plaats in hun denken. Nu begrijpen ze dat die stad haar Koning heeft buitengeworpen en gedood. Dat betekent dat die stad voor God heeft afgedaan en dat dit ook zo voor hen moet zijn.

Tegelijk is die plaats, “buiten de poort”, de plaats waar Christus “door Zijn eigen bloed” het volk heeft geheiligd. Die plaats heeft een dubbele betekenis: hij laat zien wat mensen, en dan vooral godsdienstige mensen, met de Heer Jezus hebben gedaan én dat daar Gods raad met betrekking tot Zijn volk is vervuld (vgl. Hd 2:23).

Hb 13:13. En evenals het storten van het bloed van Jezus tot gevolg heeft dat de weg voor Zijn volk tot in het heiligdom is geopend (Hb 10:19), zo heeft het bloed van Jezus dat Hij buiten de poort heeft gestort ook gevolgen voor Zijn volk. Die gevolgen klinken in de oproep: “Laten wij daarom tot Hem uitgaan buiten de legerplaats.” Je laat echte waardering voor het werk van de Heer Jezus zien als je het heiligdom ingaat om daar tot God te naderen én als je op aarde de plaats van smaad inneemt.

Buiten de legerplaats, of buiten de poort, gaan wil zeggen buiten een georganiseerd systeem van godsdienst gaan. De legerplaats was vroeger de plaats waar God woonde en Hij alles in wetten en voorschriften had geregeld. Maar toen Christus daar kwam, werd Hij uitgeworpen. Wie nu bij Hem wil horen, kan niet zijn in een godsdienstig systeem dat is ingericht naar het oudtestamentische model. Dat is in de rooms-katholieke kerk sterk aanwezig.

De oproep houdt ook een waarschuwing in om niets toe te laten in de christelijke eredienst wat door uiterlijke rituelen de schijn krijgt van een betere wijze om tot God te naderen. Er is een wezenlijk verschil tussen de christelijke eredienst en de manier waarop God in het Oude Testament volgens Zijn voorschriften werd gediend. Dat verschil wordt veroorzaakt door het feit dat de Heer Jezus nu in de hemel is en de Heilige Geest op aarde in de gemeente woont. De christelijke eredienst wordt sinds de Heilige Geest op aarde woont niet gekenmerkt door een aardse plaats en aardse middelen van eerbetoon, maar door een aanbidden van God in geest en in waarheid (Jh 4:21-24).

De uiterlijke franje, die ook in het protestantisme nog is blijven hangen, heeft geen recht van bestaan. De realiteit is echter dat christenen voor steeds meer elementen van de Joodse godsdienst in de christelijke eredienst weer plaats inruimen. Vandaar dat de oproep om uit te gaan buiten de legerplaats ook weer sterker moet klinken. Het dragen van de smaad van Christus hangt samen met het weggaan uit kerkelijke systemen die naar oudtestamentisch model georganiseerd zijn.

Voor de grote kerkelijke systemen, die het gezicht van de christenheid bepalen, tel je niet mee als je niet met hen meedoet. Maar is er een betere plaats op aarde dan bij de Heer Jezus, ook al is het een plaats van smaad? Asaf zegt het zo: “Wie heb ik [behalve U] in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde” (Ps 73:25). Als je in de hemel bij de Heer Jezus wilt zijn, kan het niet anders of je wilt ook op aarde bij Hem zijn.

Lees nog eens Hebreeën 13:7-13.

Verwerking: Ben jij tot Hem uitgegaan buiten de legerplaats?

Copyright information for DutKingComments