Hebrews 13:20

Vermaningen, zegenwensen en groeten

Hb 13:14. De schrijver onderbouwt de oproep om tot Christus uit te gaan door nog eens te wijzen op het doel van hun pelgrimsreis. De Hebreeën hoeven het niet als een verlies te zien dat ze het aardse Jeruzalem en de hele godsdienst die daar wordt verricht, de rug hebben toegekeerd. Het heeft allemaal afgedaan vanwege de verwerping van de Heer Jezus. Elk verlangen ernaar is misplaatst. Jeruzalem is geen blijvende stad. De stad zal spoedig met de grond gelijkgemaakt worden (Lk 21:20). De tempel zal hetzelfde lot ondergaan (Mt 24:1-2).

Ze moeten niet terugkijken, maar vooruitkijken (Hb 11:15-16). Ze zijn op zoek naar de toekomstige stad. Daar moet hun onverdeelde verlangen naar blijven uitgaan, al lijkt de stad nog zo ver weg en al wordt de weg nog zo moeilijk. Als ze zich laten afleiden door wat ze achter zich hebben gelaten, zullen ze de weg kwijtraken.

Hb 13:15. Als de schrijver hun oog weer op het juiste doel heeft gericht, geeft hij hun een prachtige aansporing. Denken ze dat hun ongelovige volksgenoten beter af zijn met een offerdienst met letterlijke offerdieren? Dan moet die gedachte gecorrigeerd worden. Het is namelijk hun grote voorrecht om niet slechts af en toe bij speciale gelegenheden God offers te brengen, maar zij mogen dat “voortdurend” doen. En het gaat al helemaal niet om tastbare offers, maar zij mogen “lofoffers” brengen, dat is “[de] vrucht van [de] lippen”. Dat gaat veel dieper, dat komt uit het hart, en gaat naar het hart van God.

De reden ligt in Christus en Zijn werk. Door Hem mag ook jij God loven en prijzen. Dat gebeurt niet met uiterlijk vertoon, maar door het uitspreken van wat jij in de Heer Jezus hebt gevonden. God ziet je graag komen om Hem iets te vertellen over Zijn Zoon. Hij vindt het fijn als je Zijn Naam belijdt voor de mensen in de wereld, maar het is een bijzondere vreugde voor Zijn hart als je een voortdurende lofprijzing op je lippen hebt die voor Hem is bedoeld.

Hb 13:16. God vindt het ook fijn als je aan anderen denkt. Behalve geestelijke offers, wil Hij ook dat je materiële offers brengt. De geestelijke offers mag je aan Hem brengen, de materiële offers aan anderen. “Weldadigheid” is het verlenen van een weldaad aan iemand, een goede daad. Dat zit niet alleen in het geven van goederen, maar kan ook een gebaar of een woord zijn. “Mededeelzaamheid” heeft de betekenis van delen van je bezit met anderen die het nodig hebben.

Het gaat om goed doen in algemene zin en het alles met elkaar delen. Je ziet dat prachtig bij de eerste christenen (Hd 2:44; Hd 4:34). Ik vrees dat die gezindheid weinig meer wordt gevonden, maar God heeft er nog steeds een welbehagen in. Aards bezit krijgt zo een rijke betekenis en een diepe voldoening. Als je bereid bent tot deze offers en ze brengt, zul je daar zelf door verkwikt worden (Sp 11:25b). God is de gevende God. Is het geen voorrecht Hem daarin na te volgen?

Hb 13:17. In geven kun je God navolgen. Op aarde zijn er mensen die je moet volgen, dat wil zeggen aan wie je gehoorzaam moet zijn. Dat zijn je voorgangers. Zie je dat het meervoud is? Het gaat dan ook niet om een dominee, een theologisch geschoold iemand of iemand die zichzelf als leider opwerpt. Het gaat om rijpe, geestelijke gelovigen die door God geleerd, gevormd en gegeven zijn aan Zijn gemeente. Hun moet je gehoorzaam zijn waar zij je aan de hand van Gods Woord voorhouden hoe dingen moeten gebeuren. Dan zullen ze hun werk niet “zuchtend”, maar “met vreugde” doen. Je moet hun onderdanig zijn. Dat mag dan niet meer van deze tijd zijn, het is wel voluit volgens de Bijbel en brengt zegen.

Veel christelijke gezinnen weerspiegelen de tijdgeest. Kinderen gehoorzamen niet meer, en van onderdanigheid is geen sprake. In plaats van te gehoorzamen gaan kinderen met de ouders onderhandelen. Dat levert het kind misschien het begeerde resultaat op, maar het is een enorm verlies voor de ouders. Ook zal in de toekomst vaak blijken dat een dergelijke omgang met elkaar een radicale bekering van het kind in de weg staat. Daartegenover houdt de oproep tot gehoorzaamheid en onderdanigheid ook geen opdracht in tot het uitoefenen van kadaverdiscipline.

Dank God voor broeders die voorgangers zijn. Dat zal het gemakkelijker maken naar hen te luisteren. Als je niet naar hen luistert, is dat “niet nuttig” voor je, maar zal het tot schade van jezelf zijn.

Hb 13:18. Bid maar voor de voorgangers die je kent. Ze hebben je voorbede nodig. Als voorgangers om voorbede vragen, kunnen ze dat alleen doen als ze “een goed geweten hebben”. Als ze geen goed geweten hebben, staan ze niet recht voor God en kunnen ze ook geen hulp voor anderen zijn. Dan moeten ze eerst de last van hun geweten wegdoen. Wat de schrijver betreft, is dit bij hem niet aan de orde.

Hb 13:19. Hij verlangt ernaar de gelovigen aan wie hij schrijft te ontmoeten. Ook kent hij de kracht van voorbede, want hij spoort hen aan tot overvloedige voorbede om des te spoediger weer bij hen te zijn.

Hb 13:20. De schrijver komt tot zijn afronding. Hij richt je blik op “de God … van de vrede”. Wat een prachtige, rustgevende uitdrukking: de God van de vrede. Hij bezit volmaakte vrede en schenkt die aan ieder die Hem vertrouwt. Er is niets wat Hem in verwarring brengt. Zijn vrede kan jouw vrede zijn, Hij wil jou die geven (Fp 4:7; Jh 14:27). Door het werk van de Heer Jezus kan Hij Zijn vrede geven aan allen die in Zijn Zoon geloven. Die vrede is eeuwig. Het is ook de vrede die in het vrederijk over de hele aarde aanwezig zal zijn. Naar dit vrederijk is in de hele brief vooruitgekeken.

Hier aan het einde van de brief lees je nog een keer over de basis van dat rijk. Die basis is dat God de Heer Jezus “uit [de] doden heeft teruggebracht”. Daardoor kan er een nieuw verbond komen dat ook eeuwig is. Het kan niet falen omdat het gegrond is op het bloed van Christus, dat eeuwig zijn waarde houdt.

Is het niet mooi om van de Heer Jezus te lezen dat Hij “de grote Herder van de schapen” is? Als ‘de grote Herder’ is Hij uit de doden opgewekt en leidt Hij Zijn kudde door de wereld, op weg naar die andere wereld, waar Hij al is. Het is Zijn kudde geworden omdat Hij voor die kudde “de goede Herder” is geweest Die Zijn leven voor de schapen die daartoe behoren, heeft afgelegd (Jh 10:11). En als Hij komt om het vrederijk op te richten, zal Hij dat doen als de “overste Herder” (1Pt 5:4).

Merk op dat de schrijver over de Heer Jezus spreekt als “onze Heer Jezus”. Daarin proef je zijn genegenheid voor Hem, een genegenheid die hij door het woord ‘onze’ ook bij de lezers veronderstelt.

Hb 13:21. De wens van de schrijver is dat de God van de vrede de gelovigen zal “volmaken in al [het] goede tot het doen van Zijn wil”. Met minder neemt hij geen genoegen omdat God niet minder toekomt. Je bent op aarde om het goede te doen, en het zo te doen, dat er niets aan ontbreekt. Dat zal het geval zijn als je bezig bent Gods wil uit te voeren. Gods wil is dat jij op aarde tot Zijn eer bent. Hij wil jou bij Zich hebben in de heerlijkheid. Op weg daarheen wil Hij dat je als schaap van Zijn kudde bij de kudde en bij de Herder blijft.

In het licht van de brief heeft Zijn wil te maken met het in praktijk brengen wat je geworden bent, namelijk een zoon en een priester. Hij wil dat je je als zoon gedraagt en dat je Hem als priester eert.

Ik kan me voorstellen dat je je afvraagt hoe je dat moet doen. Dat lukt toch niet? Dat gevoel heb ik ook. God kent die vraag. Hij heeft er ook een antwoord op. Dat antwoord bestaat uit de toezegging van Zijn hulp. “Hij doet in ons wat voor Hem welbehaaglijk is” (vgl. Fp 2:12-13)! Je hoeft je alleen maar open te stellen voor Hem en je hart met Zijn Woord te vullen. Dan raakt het vol van Christus en werkt Hij in jouw leven uit wat voor God welbehaaglijk is. Als zo alles van jezelf naar de achtergrond is verdwenen en God en Christus groot voor je staan, kun je niet anders dan het uitjubelen: “Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen.”

Hb 13:22. In het licht van die uitroep is de opmerking van de schrijver te plaatsen dat hij maar “met weinig woorden” heeft geschreven. Hoewel de brief toch aardig lang is, heeft hij daarin onderwerpen behandeld die onuitputtelijk zijn. Hij heeft al zijn onderwerpen slechts kunnen aanstippen (vgl. Hb 11:32). Alleen het noodzakelijke is aan de orde geweest, wat nodig is voor de Hebreeën en ook voor ons. We mogen er steeds meer in ontdekken.

Het geheel van wat hij heeft geschreven, heeft de vorm van een vermaning. Hij vermaant hen of moedigt hen aan dat te verdragen. Het verdragen van vermaning is belangrijk als je geestelijk wilt groeien. Het betekent niet dat je vermaning vriendelijk aanhoort en er vervolgens niets mee doet, maar dat je de vermaning ter harte neemt.

Hb 13:23. De schrijver heeft nog nieuws over Timotheüs. Hij weet dat zij belangstelling voor hem hebben en dat zij zich zullen verheugen als hij samen met hem komt. Mooi is dat, om je broeders en zusters te informeren over andere gelovigen omdat je weet dat zij belangstelling voor hen hebben.

Hb 13:24. De verbondenheid van de schrijver met het gezelschap aan wie hij schrijft, komt ook tot uiting in de groeten die hij laat doen. Hij vraagt zijn lezers hun “voorgangers en alle heiligen” te groeten. De verbondenheid van de gelovigen kent geen landsgrenzen, maar is internationaal.

Vanuit Italië groeten de gelovigen via de schrijver hun medegelovigen in Israël. De verbinding is er door de Heer Jezus, door Hem zijn alle gelovigen een eenheid, een familie.

Hb 13:25. De schrijver neemt afscheid met de wens dat de genade met hen allen zal zijn. Alleen door de genade is het mogelijk om de weg van het geloof tot het einde te gaan.

Lees nog eens Hebreeën 13:14-25.

Verwerking: Wat is de wil van God voor jouw leven? Hoe kun je die wil leren kennen?

Copyright information for DutKingComments