Hebrews 13:6

Liefde en vertrouwen

Dit slothoofdstuk bevat een aantal vermaningen voor het christelijk leven. Ze passen in de sfeer van de hele brief, want die gaat immers over de weg van de christen op aarde. Als een rode draad loopt door dit hoofdstuk de draad van de liefde. Het begint al direct met de broederliefde, waarna liefde tot vreemdelingen, tot gevangenen en in het huwelijk volgen.

Hoewel het woord ‘liefde’ daarna niet meer wordt genoemd, proef je dat het ook in het volgende gedeelte over de liefde gaat, zoals de liefde tot de Heer Jezus en tot God, tot hen die God als voorgangers te midden van de gelovigen heeft gesteld en tot alle heiligen. Als je dan bedenkt dat het in Hebreeën 11 gaat over geloof, in Hebreeën 12 over hoop en in dit hoofdstuk over liefde, ontdek je in deze slothoofdstukken toch wel grote rijkdommen voor het leven van de christen.

Hb 13:1. Aan het eind van het vorige hoofdstuk is je blik gericht op een tot in eeuwigheid ‘onwankelbaar koninkrijk’ (Hb 12:28). Daar mag je naar uitzien. Er is nog iets dat onwankelbaar blijft tot in eeuwigheid en dat is “de broederliefde”. Daarmee begint de schrijver hier zijn vermaningen. Dat hij daartoe aanspoort, zal nodig zijn omdat de broederliefde aan het verdwijnen is.

Het gezelschap van gelovigen aan wie hij schrijft, leeft voortdurend onder druk. Ieder voelt die druk persoonlijk. Dat kan ten slotte zo belastend zijn, dat iemand het gevoel krijgt dat hij er alleen voor staat. Hij voelt geen verbondenheid meer met zijn medegelovigen. Juist dan is het belangrijk de broeders niet van onwil te beschuldigen om te helpen. Misschien hebben zij het net zo moeilijk als hij. Dan klinkt de oproep de broeders en zusters lief te hebben. Als ze hem niet kunnen geven wat hij graag zou willen, dan kan hij hun misschien geven wat zij nodig hebben.

Hb 13:2. Een volgende vorm van liefde is “de gastvrijheid”. ‘Gastvrijheid’ is letterlijk ‘liefde tot vreemdelingen’. Bij broederliefde is de liefde meer naar binnen gericht, de liefde tot vreemdelingen is liefde naar buiten gericht, zowel tot gelovigen als tot ongelovigen. Ook die aansporing is nodig, omdat in een tijd van verdrukking of nood de neiging aanwezig is om je terug te trekken. Je hebt genoeg aan jezelf. Wat zul je je dan ook nog eens de zorgen van anderen en nog wel van vreemde mensen aantrekken? Dus onttrek je je er maar aan. Maar dat is niet goed.

Heb jij je wel eens een vreemdeling gevoeld, hulpeloos en op zoek naar iemand die zich om jou bekommerde? In elk geval heeft God in Christus Zich om jou bekommerd. Alleen daardoor al ben je wel verplicht om aan vreemdelingen, aan mensen die je niet kent, liefde te bewijzen. Je kunt dat doen door hun een maaltijd, een bed of een andere vorm van hulp aan te bieden.

Door zo te handelen is het mogelijk dat je zelfs engelen onderdak biedt. Dat hebben Abraham (Gn 18:1-8) en zelfs Lot (Gn 19:1-3) ervaren. En wat te denken van de Emmaüsgangers? Nu is de Heer Jezus natuurlijk geen engel, maar Hij was voor hen toch eerst een Vreemdeling, bij Wie ze aandrongen dat Hij bij hen in huis zou komen. Zonder het te weten namen ze de Heer Jezus in huis (Lk 24:29-31). En zegt de Heer niet dat je Hém hebt ontvangen als je iemand ontvangt die bij Hem hoort (Mt 25:35; 40)? Gastvrijheid is een houding, een gezindheid, die vaker vrouwen siert dan mannen.

Het mag er ook niet toe doen wie we ontvangen. In de wereld wil men vaak alleen mensen ontvangen van wie men beter wordt. Het kan aanzien verlenen als we een persoon van aanzien of een invloedrijk iemand in ons huis ontvangen. Maar onze liefde moet uitgaan naar mensen die we niet kennen en die hulp nodig hebben. Dat geldt heel algemeen, en zeker ook voor hen die voor de Naam van de Heer Jezus zijn uitgegaan (3Jh 1:5-8). We kunnen het ook toepassen op vreemden die in de gemeente komen. Hoe ontvangen we hen? Spreken we hen aan of kijken we hen wazig aan? Willen we dat zij zich aanvaard en thuis voelen of voelen wij ons ongemakkelijk?

Hb 13:3. Weer een andere vorm van liefde is die voor de gevangenen. Het gaat wel om hen die voor de Naam van de Heer Jezus gevangenzitten. Je zou je liefde voor hen kunnen tonen door hen te bezoeken. Zo is Onesíforus op zoek gegaan naar Paulus in de gevangenis in Rome. Hij heeft zich ervoor ingespannen Paulus te vinden (2Tm 1:16; vgl. Fp 1:7). Zo’n mogelijkheid is niet voor iedereen weggelegd. Wat alle gelovigen wel kunnen doen, is wat hier staat: aan hen denken. Dat wil niet zeggen dat je zo af en toe eens voor hen bidt, maar dat je probeert je in hun situatie in te leven. Paulus vraagt ook aan de Kolossenzen om aan zijn gevangenschap te denken (Ko 4:18).

Met het denken aan hen die mishandeld worden gaat het nog een stap verder. Dan denk je niet alleen aan omstandigheden, maar aan pijn lijden. Je echt in de situatie en de pijn van een ander inleven, is vaak moeilijk. Daar moet je je op toeleggen, je ervoor inspannen. Het gaat erom dat je in praktijk brengt wat voor het lichaam waar is, namelijk dat alle leden mee lijden als één lid lijdt (1Ko 12:26a). Nu leven we in een tijd van individualisering, waarbij ieder voor zichzelf leeft. Zo behoort het onder gelovigen niet te zijn. Hoe is het met jouw vertrouwen in je broeders en zusters? Sta jij toe dat ze jou leren kennen, stel jij je open voor anderen vanuit de verbondenheid die je met hen hebt?

Misschien is dat niet zozeer jouw probleem, maar ligt het probleem meer in de veelheid aan activiteiten. Hierdoor kom je er niet aan toe je echt te verdiepen in wat een ander doormaakt. Of je kunt niet aan anderen denken omdat je vindt dat je toch ook je ontspanning nodig hebt. Toch is de opdracht om aan anderen te denken. Er zijn regelmatig verslagen van gelovigen die gevangen zijn en/of mishandeld worden. Neem er kennis van, probeer je een beeld te vormen van wat zij meemaken en ga ervoor bidden.

Een toepassing die ik nog wil maken, is met het oog op hen die gevangenzitten in een bepaald patroon van denken. Hierdoor komen ze niet tot de ware vrijheid in Christus. Als je zulke mensen tegenkomt, probeer dan naast hen te gaan staan, hen te begrijpen, om ze te helpen en er samen uit te komen.

Hb 13:4. Na de broederliefde en het gastvrije huis wijst de schrijver op het belang van het huwelijk. Hij wil dat het huwelijk “bij allen” en in alle dingen “in ere” is. Er kan natuurlijk geen broederliefde zijn en ook geen gastvrij huis als het huwelijksleven een aanfluiting is. Dat het huwelijk in ere is, wil zeggen dat er trouw is aan de instelling en de praktijk ervan.

De schrijver spitst dit toe op de seksuele omgang. Het huwelijk moet in ere zijn zowel bij de getrouwden als bij de ongetrouwden. Voor de getrouwden betekent het dat het bed – anders gezegd: de seksuele omgang – alleen gedeeld wordt met de man of vrouw met wie iemand getrouwd is. Voor de ongetrouwden betekent het dat er geen seksuele omgang is. Seksuele omgang vóór het huwelijk is hoererij, seksuele omgang door getrouwden buiten hun huwelijk is overspel. Beide zijn een gruwel voor God.

In de wereld is het huwelijk gedegradeerd tot een vorm van samenwonen. De opdracht is aan jou om het huwelijk in zijn oorspronkelijke bedoeling vast te houden en – als je getrouwd bent – inhoud te geven. Je mag Gods standaard niet aanpassen aan die van de wereld. Daarvoor moet je in je denken en in je hart er steeds de juiste plaats aan geven. Als je de neiging voelt opkomen het er niet meer zo nauw mee te nemen, moet je dat veroordelen. Laat je er steeds weer aan herinneren dat je hierin rein blijft en herinner anderen er steeds aan. Vasthouden aan deze instelling van God brengt zegen, het loslaten ervan brengt de vloek. Hoererij en overspel beginnen stiekem, verborgen voor anderen, maar God ziet het. Niemand die dit bedrijft, ontloopt Zijn oordeel.

Hb 13:5. Dan volgt een waarschuwing je te wachten voor een vorm van liefde die niet uit God is en dat is de “geldzucht” of liefde tot het geld. Hebzucht in seksueel opzicht gaat vaak samen met hebzucht in financieel opzicht (Ef 5:3; Ko 3:5). “De geldzucht is een wortel van alle kwaad” (1Tm 6:10).

Geldzucht is aanwezig als je meer wilt hebben dan de Heer je geeft. Dat is bijvoorbeeld het geval als je meedoet aan stakingen, bijvoorbeeld omdat je meer loon wilt. De opdracht is dat je “tevreden” bent met wat je hebt. Is het niet vaak zo dat je de Heer Jezus wilt bezitten, samen met een aantal aardse zekerheden, zoals een bepaald banksaldo en een goed betaalde baan? Echt alleen op de Heer vertrouwen is soms moeilijk. Toch word je daartoe van harte door de schrijver uitgenodigd. Hij herinnert je daarvoor aan de toezegging van de Heer dat Hij je niet begeeft en niet verlaat.

Hb 13:6. Nu wordt die toezegging pas werkelijkheid als jij zegt: ‘De Heer is mij een Helper.’ God zegt iets over geldzucht en tevredenheid, en jij mag zeggen, proclameren, dat de Heer jouw Helper is. Durf je dat hardop te zeggen tegen de mensen om je heen? Je hoeft niet naar mooie woorden te zoeken. Je mag, net als hier, vrijmoedig getuigenis afleggen met woorden die uit het Woord komen, woorden die God je in de mond legt. Als de aanvallen op je afkomen, mag je zeggen wat in Gods Woord staat.

Toch durf je dat vaak niet omdat je bang bent op je vrijmoedige belijdenis te worden afgerekend. Maar het blijft waar. Als mensen zeggen: ‘Waar is die God, waarom laat Hij het toe in je leven?’, dan mag je toch dat vrijmoedig blijven zeggen: “De Heer is mij een Helper en ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen?”

Lees nog eens Hebreeën 13:1-6.

Verwerking: Welke vormen van liefde (positief en negatief) komen in dit gedeelte voor? Wat hebben ze jou te zeggen?

Copyright information for DutKingComments