‏ Hebrews 2:16

Aan de broeders gelijk geworden

Hb 2:13. Ons gedeelte begint met het tweede citaat waaruit op een prachtige wijze blijkt dat de Messias Mens is en dat Hij en de Zijnen ‘allen uit één’ zijn. Dat iemand mens is, komt nooit beter tot uiting dan in het vertrouwen stellen in God, wat de omstandigheden ook zijn. Het is een citaat van Jesaja (Js 8:17), die vastbesloten is volhardend op God te wachten en naar Hem uit te zien, terwijl hij zich bevindt te midden van een volk waarvoor God Zijn aangezicht vanwege hun zonden heeft verborgen. Dit vertrouwen kenmerkte de Heer Jezus toen Hij op aarde was. Dit vertrouwen mogen de ontvangers van de brief en ook jij hebben.

Wat mensen spottend tegen Hem zeiden toen Hij aan het kruis hing, “Hij vertrouwt op God” (Mt 27:43), was de kracht van Zijn leven tot in de dood. Dit vertrouwen in of op God is van fundamenteel belang in een situatie waarin nog niets blijkt van de verwezenlijking van Gods plannen, waarin alles op het tegendeel lijkt te wijzen. Alle tegenstand die Christus op Zijn weg op aarde ondervond, kon Zijn vertrouwen op God niet wegnemen of zelfs maar verminderen. Hij is hierin jouw en mijn voorbeeld.

Maar Hij is niet alleen een voorbeeld. Hij verbindt ons ook met Zichzelf in dit vertrouwen dat Hij in Zijn God heeft. Hij vertrouwt erop dat Hij en wij, de kinderen, samen door alle moeilijkheden heen zullen komen en zullen aankomen in de periode van zegen en vreugde waarnaar we uitzien. Ook dit is een aanhaling van Jesaja (Js 8:18). Wat Jesaja heeft gezegd van zichzelf en zijn kinderen, past de schrijver weer toe op Christus en het overblijfsel. “Ik en de kinderen” geeft aan dat Christus Zich als Mens heeft verbonden met de kinderen die God Hem heeft gegeven. Het gaat hier om de geestelijke kinderen van God in deze tijd. Zij staan in verbinding met Christus.

Het gaat niet om kinderen van Christus of kinderen van de Heer Jezus. Zulke uitdrukkingen gebruikt de Bijbel nergens voor gelovigen. Het gaat hier om de kinderen van God die door Hem aan de Heer Jezus zijn gegeven. Zoals de kinderen van Jesaja, ook in de betekenis van hun namen, een getuigenis van Gods trouw waren te midden van Gods volk, zo zijn de gelovigen dat nu te midden van de afvallige christenheid op aarde.

In dit citaat ligt een grote bemoediging. Met het vertrouwen dat Hem zo eigen is, ondersteunt Hij allen die door God aan Hem zijn gegeven. Hij wijst op hen en zegt als het ware tegen God: ‘Dit zijn de kinderen die U Mij hebt toevertrouwd. Ik zal ze veilig door alle moeilijkheden heen leiden en brengen waar Ik ben.’

Hb 2:14. Voordat God hen echter aan de Heer Jezus kon toevertrouwen, moest Deze Zelf eerst Mens worden. En dat niet alleen. Wilde de Heer Jezus ons als kinderen een met Zich doen zijn in Zijn positie voor God, dan was het nodig dat Hij Zich eerst met ons een maakte in onze nood. Daarvoor heeft Hij “bloed en vlees” aangenomen. Voordat Hij Mens werd, had Hij daar geen deel aan. Maar Hij moest er deel aan nemen om te kunnen sterven. Zijn dood was noodzakelijk omdat de mens aan de dood onderworpen was.

Door de zondeval had de satan beslag gelegd op de mens en hem in zijn macht gekregen, een macht die hij door de dood uitoefent. De Heer Jezus is gekomen om daar een einde aan te maken. Niets anders dan de dood kon de dood tenietdoen. Een mooi voorbeeld heb je in David die Goliath met zijn eigen zwaard doodde (1Sm 17:51). Het moest ook de dood van een mens zijn om de dood voor mensen teniet te doen. De Mens Christus heeft dat gedaan. Hierdoor heeft de opgestane Christus “de sleutels van de dood en de hades” (Op 1:18), dat wil zeggen dat Hij er volkomen gezag over heeft.

Hb 2:15. Door Zijn overwinning over de dood en het tenietdoen – dat is: uitschakelen of krachteloos maken – van de duivel heeft de Heer Jezus een geweldige verlossing bewerkt. Bij verlossen is sprake van een vijand die je zo totaal in zijn macht had, dat je zelf geen enkele mogelijkheid had je daaruit te bevrijden. Door angst voor de dood te zaaien zorgt de duivel ervoor dat de mensen in zijn greep blijven. De duivel heerst altijd door angst. De dood is de “koning van de verschrikkingen” (Jb 18:14). Voor ons is die angst weg, want Christus heeft de dreiging daarvan weggenomen. Nu jaagt de dood geen angst meer aan.

Hb 2:16. De Heer Jezus is niet naar de aarde gekomen om voor engelen te sterven. Hij had het “nageslacht van Abraham” op het oog. In letterlijke zin is dat het gezelschap aan wie deze brief is gericht. Zij zijn niet alleen lichamelijk nageslacht van Abraham, maar ook en vooral geestelijk zijn kinderen (Jh 8:33-39). Dit laatste zijn echter ook de gelovigen uit de heidenen (Gl 3:7-9; Rm 4:9-12) en daarom heeft Hij ook jou vastgegrepen en gered. Hij heeft je aangenomen, je bent van Hem.

Hb 2:17. Om jou en die talloos vele anderen te kunnen aannemen moest de Heer Jezus “in alles aan Zijn broeders gelijk worden”. Dat betekende dat Hij de hemel voor de aarde verruilde en als Mens te midden van mensen kwam wonen en aan hun leven deelnam. Dat was een enorme vernedering voor Hem. En als je dan bedenkt dat Hij onder de mensen de laagste plaats innam (Fp 2:5-8), heeft Hij echt alles meegemaakt wat een mens maar kan meemaken. Je kunt het zo erg niet bedenken of de Heer Jezus kan er over meepraten.

Op een volkomen wijze is Hij aan de broeders gelijk geworden. Hij heeft allen die Hij Zijn broeders noemt uit de macht van de duivel bevrijd. Dat heb je in Hb 2:14 gezien. Er waren echter ook zonden die moesten worden verzoend. Dat staat aan het eind van Hb 2:17.

Voor beide problemen was slechts één oplossing: de dood. Om te kunnen sterven moest de Heer Jezus Mens worden. Door Zijn dood en opstanding overwon Hij de dood en hem die de macht daarover had, dat is de duivel, en verzoende Hij de zonden van het volk van God. Met recht kan Hij daardoor “een barmhartig en trouw Hogepriester” zijn. Hij is ‘barmhartig’ met het oog op de ellende, de verzoekingen en beproevingen waarin je terechtkomt. Hij leeft met je mee. Hij is ook ‘trouw’. Dat is Hij aan Zichzelf en aan Zijn beloften. Hij houdt het doel voor ogen en leidt je daar naartoe, dwars door alle moeiten en nood heen.

Bij dat alles gaat het Hem om “de dingen die God betreffen”. Nooit doet Hij iets voor jou wat losstaat van God. Hij ziet jouw leven in verbinding met God. Zijn hogepriesterschap oefent Hij uit ten behoeve van jou, om jou te helpen in alles te beantwoorden aan Gods wil.

Eerst moest Hij op aarde als Hogepriester verzoening doen voor de zonden van Zijn volk. Dat heeft Hij gedaan en daardoor kan God met Zijn volk omgaan, kan Hij bij hen op aarde zijn. Zolang Zijn volk op aarde is, heeft het ondersteuning en bemoediging nodig. Vandaar dat de Hogepriester, nadat Hij op aarde het verzoeningswerk heeft volbracht, nu in de hemel is om daar voortdurend Hogepriester te zijn. Met God is alles in orde, de zonden zijn verzoend, maar er is nog een weg te gaan. Met het oog op die weg zet de Heer Jezus Zich in, opdat Gods volk op die weg God zal verheerlijken in plaats van Hem ontrouw te worden en zo de zegen te verspelen.

Hb 2:18. Er is niemand anders die Zijn volk zo hulp kan bieden als Hij. Vóór Zijn dood leidde Hij een volmaakt leven, waarin Hij alle beproevingen en verzoekingen leerde kennen die een mens kunnen overkomen. Er is geen lijden dat jij kunt meemaken, of Hij kent het (Js 63:9). Daardoor kan Hij met je mee lijden en je de nodige hulp geven. Die hulp heeft betrekking op de moeilijkheden die de trouwe gelovige ondervindt als hij de wil van God wil doen.

Geen gelovige redt het om op eigen kracht het einddoel te bereiken. Jij hebt hulp nodig, bijstand, medeleven, de voorbede van iemand die de gevaren van de reis kent én die heeft overwonnen. Het moet iemand zijn die in de zwaarste beproevingen heeft standgehouden en daardoor heeft geleden en daarom nu met anderen kan mee lijden. Die Iemand is de Heer Jezus.

Hij heeft tijdens Zijn leven op aarde alle zwakheden – niet: zonden, want daarmee had Hij alleen te maken toen Hij aan het kruis hing en dan ook nog alleen in de drie uren van duisternis (1Pt 2:24a) – van het Mens zijn ervaren. Hij weet wat het is om een hulpeloze baby en een opgroeiend kind te zijn. Hij weet wat het is om jongvolwassen en volwassen te zijn. Hij weet wat het is om honger en dorst te hebben en vermoeid en verdrietig te zijn. Hij weet wat het is om onbegrepen, veracht, verworpen, miskend en gelasterd te worden. Hij weet wat het is om te lijden en te sterven. Alles heeft Hij ondergaan om nu voor jou Hogepriester te kunnen zijn in de hemel.

De verzoekingen van de Heer Jezus in de woestijn zijn hierbij een prachtig voorbeeld. Hij werd verzocht in de aardse dingen, in de wereldse dingen en in de godsdienstige dingen (Lk 4:1-12). Op alle verzoekingen die de duivel op Hem uitprobeerde, antwoordde Hij met Gods Woord. De Heer Jezus is als de Hogepriester in de hemel voor jou bezig om jou Gods Woord indachtig te maken als je met verzoekingen van de duivel te maken krijgt. Als je Gods Woord blijft aanhalen, gaat de duivel op de vlucht.

Lees nog eens Hebreeën 2:13-18.

Verwerking: Wat heeft de Heer Jezus allemaal gedaan om Hogepriester te kunnen zijn? Waarin is Hij voor jou Hogepriester?

Copyright information for DutKingComments