Hebrews 2:3

Vasthouden aan het Woord

Hb 2:1. De Hb 2:1-4 vormen een tussenzin. In dit gedeelte gaat het over het belang van het vasthouden aan wat God heeft gezegd. Het woord “daarom” waarmee dit gedeelte begint, slaat terug op heel Hebreeën 1. Daarin is aangetoond dat de positie van de Zoon zoveel hoger is dan die van de engelen. Daarom is het woord dat Hij gesproken heeft ook veel hoger dan wat de engelen hebben gesproken.

De uitdrukking “des te sterker” benadrukt dat wat de Zoon zegt, van een hogere orde is dan wat door engelen is gezegd. Wat God tot de vaderen heeft gesproken, is tot de vaderen gekomen door bemiddeling van engelen. Het was toen van het grootste belang daaraan vast te houden. Nu de Zoon is gekomen en heeft gesproken, is het nog veel belangrijker om zich daarnaar te richten, dat wil zeggen dat ze hun leven volkomen afstemmen op wat Hij heeft gezegd.

Wat Hij heeft gezegd, staat niet in tegenstelling tot wat God vroeger heeft gezegd. Het is alleen van een heel andere orde. De wet eist van de mens en de mens kan daaraan niet voldoen. De Zoon heeft aan alle eisen voldaan, maar Hij heeft ook veel meer gedaan dan de wet zegt. Hij heeft Zijn leven gegeven voor ieder die in Hem gelooft, met als gevolg dat ieder die gelooft, nieuw en eeuwig leven heeft. Dat nieuwe, eeuwige leven is de Zoon Zelf (1Jh 5:12). Wie de Zoon als zijn leven heeft, leeft onder de genade en niet meer onder de wet (Rm 6:14).

Wie dat vergeet, loopt gevaar terug te keren tot een leven onder de wet, tot een leven in het Jodendom. Dat is wat de schrijver bedoelt met “afdrijven”. Ik hoop dat jij dit gevaar voor jezelf onderkent. Als je het Woord begint los te laten en het gebed gaat nalaten, is dat het begin van afdrijven.

Hb 2:2. Met “het woord door engelen gesproken” viel al niet te spotten. Het was raadzaam daarnaar te luisteren (Gn 19:1; 16-17; 26). Dat wordt nog duidelijker als je hierbij denkt aan de wet (Hd 7:53; Gl 3:19). De wet is Gods wet. Die kun je niet straffeloos overtreden of in ongehoorzaamheid naast je neerleggen. God handhaaft altijd het gezag van Zijn Woord. Hij zal de zonde, in welke vorm die ook wordt begaan, rechtvaardig vergelden. In het Oude Testament heb je in het oordeel over de sabbatschender een voorbeeld van “rechtvaardige vergelding” van overtreding van de wet (Nm 15:32-36).

Hb 2:3. Als er al zulke ernstige consequenties verbonden worden aan het overtreden van het woord door engelen gesproken, hoe ernstig moeten dan de gevolgen zijn voor iemand die het woord van de genade veracht dat de Zoon heeft gesproken. De Heer Jezus heeft op aarde tot Zijn volk als geheel en ook tot de enkeling gesproken over “zo’n grote behoudenis”.

De nationale behoudenis, dat wil zeggen de behoudenis van Israël als volk, is nog toekomst. In Lukas 4 staat een prachtig voorbeeld van het spreken van de Heer over de ‘grote behoudenis’, waarvoor Hij Jesaja 61 aanhaalt (Lk 4:16-22; Js 61:1-2). Als Hij daar ‘het aangename jaar van de Heer’ aankondigt, is dat hetzelfde als die ‘zó grote behoudenis’, ofwel het vrederijk. Het is niet zomaar een ‘grote’ behoudenis, maar een zó grote behoudenis. Dezelfde nadruk hoor je in de woorden “zó lief heeft God de wereld gehad” (Jh 3:16). Het geeft de onmetelijke grootte ervan aan.

De behoudenis is in de eerste plaats groot in omvang, want ze betreft niet alleen de Joden, maar is beschikbaar voor alle mensen. De behoudenis is in de tweede plaats ook groot in kracht, want ze bewerkt rechtvaardiging en vergeving. Dan kan het ook niet anders zijn dan dat wie dit woord van genade van de Zoon minacht, een rechtvaardige vergelding ontvangt die strenger is dan de vergelding die staat op het overtreden van de wet. Zondigen onder de genade is erger dan zondigen onder de wet omdat wie deze behoudenis veracht, daarmee Hem veracht Die deze aanbiedt en Die groter is dan de engelen.

Het gaat niet om een behoudenis die op een vage, schimmige manier tot hen is gekomen. Het woord erover heeft niet even geklonken om snel weer weg te sterven. Nee, er is tot hen gesproken over die enorm grote behoudenis op een volkomen overtuigende, duidelijke en niet mis te verstane wijze. Er zijn geen engelen als onzichtbare tussenpersonen aan te pas gekomen.

Dit woord is in heldere, goed te begrijpen taal in de eerste plaats uit de mond van de Heer Zelf gekomen. Daarna, nadat Hij naar de hemel is gegaan, hebben zij, die het uit de mond van de Heer hebben gehoord, dit woord bevestigd aan de lezers van de brief. Je moet hierbij denken aan de discipelen.

Hb 2:4. Ten slotte heeft God dit woord onderstreept door middel van tekenen en wonderen en allerlei uitdelingen van de Heilige Geest naar Zijn wil. Veel van de lezers zullen zich deze dingen kunnen herinneren omdat ze die zelf hebben gezien (Hd 2:43; Hd 5:12; 15). Er zou daarom voor hen geen twijfel mogen zijn over wat hun is verteld. Als zo’n overvloedig getuigenis geminacht wordt, is het niet mogelijk aan de vergelding te ontkomen. Dit ernstige woord moet goed doordringen tot hen die nog aarzelen tussen het Jodendom en het christendom en die slechts uiterlijk het christendom aanhangen.

Overigens is het opmerkelijk dat het woord “meegetuigde” in de verleden tijd staat. Zou dat betekenen dat in de tijd van het schrijven van de brief de tijd van de wondertekenen al voorbij was?

Hb 2:5. Na de tussenzin gaat de schrijver verder met het beschrijven van de heerlijkheid van de Heer Jezus, maar nu in verbinding met het komende aardrijk. Daarom beschrijft hij nu Zijn heerlijkheid als Zoon des mensen. Net als in Hebreeën 1 vergelijkt hij de Heer Jezus met de engelen. Maar het resultaat is hier heel anders. Het resultaat van de vergelijking in Hebreeën 1 is, dat Hij de engelen ver te boven gaat. Maar wat is het resultaat van de vergelijking in Hebreeën 2? Dat engelen niet eens aan bod komen, ze worden volledig buitengesloten.

De reden daarvan is dat ze niet in het toekomstige aardrijk regeren. Straks zal God regeren en wel door Zijn Zoon als de Zoon des mensen. Wij zullen met de Zoon regeren en daarbij zelfs over engelen regeren (1Ko 6:3). Het toekomstige aardrijk is “het koninkrijk van de Zoon des mensen” (Mt 13:41). Als Hij naar de aarde komt om te regeren, breken “[de] tijden der verkwikking” en “[de] tijden van [de] herstelling van alle dingen” aan (Hd 3:19; 21).

Iedere Jood verwachtte, op grond van de beloften die God aan de vaderen heeft gedaan, dat deze nieuwe orde met de komst van de Messias zou worden ingevoerd. Nu was de Messias gekomen en toch was deze tijd niet aangebroken omdat de Messias verworpen was. Wat deze gelovigen – en ook jij – voor ogen moeten houden, is dat dit niet betekent dat de beloften zijn vervallen, maar dat ze zijn uitgesteld.

Door deze situatie wordt het geloof op de proef gesteld. Dat geldt voor hen en dat geldt ook voor jou. Geloof jij dat God al Zijn beloften nog zal vervullen? Als je dat werkelijk gelooft, zal dat vooruitzicht je bewaren op de weg van het geloof. Je zult dan niet toegeven aan de verleiding om op aarde een godsdienst aan te hangen waaraan veel pracht en praal verbonden is en waaraan ook ongelovigen deelhebben.

Hb 2:6. Om te bewijzen dat de heerschappij over de aarde in de toekomst zal worden gegeven aan de Zoon des mensen, haalt de schrijver een gedeelte uit Psalm 8 aan (Ps 8:4-9). Als je die psalm leest, zie je dat David – hij is die “iemand” van dit vers – een wijds blikveld beschrijft. Hij wijst op de aarde en op de hemel. Hij spreekt over de majesteit van God en over kinderen en zuigelingen. Hij noemt de heerschappij van de mens over het geschapene, wat je ziet in het paradijs en zult zien in het vrederijk. In het gedeelte dat de schrijver aanhaalt, komen zowel de geringheid en onbeduidendheid van de mens als zijn grootheid naar voren.

Het citaat begint met de vraag: “Wat is [de] mens?” In de psalm komt die vraag nadat David onder de indruk is gekomen van de hemel. Wat stelt de mens voor in vergelijking met die overweldigende hemel, waaraan in de nacht de maan en talloze sterren te zien zijn? Wat moet die zwakke, sterfelijke mens betekenen voor God Die het hele onmetelijke firmament met Zijn vingers heeft bekleed met ontelbare sterren waarvan er heel wat de aarde vele malen in grootheid overtreffen?

Wat voor aantrekkelijks kan er in die nietige mens zijn dat God aan hem denkt? Het antwoord op die vraag is: ‘Kijk maar naar de Heer Jezus, ‘de Mensenzoon’ Die nu in de heerlijkheid is. In Hem zie je hoe God echt over de mens denkt.’ Hij is de ware Zoon van Adam, zoals hier letterlijk staat (vgl. Lk 3:23; 38).

Hb 2:7. Dat God de mens “een weinig [of: een korte tijd] minder dan [de] engelen” heeft gemaakt, wijst op het feit dat een mens door zijn lichaam minder bewegingsvrijheid heeft dan engelen. Een engel is een geest en kent die beperking niet. Ook is een engel een mens ver de baas als het gaat om kracht.

Toch heeft God de mens en niet een engel als heerser van de schepping gesteld. Daarin zie je de heerlijkheid en eer van de mens. We zullen in het volgende stukje zien, bij de bespreking van Hb 2:9, hoe deze aanhaling op indrukwekkende wijze wordt toegepast op de Heer Jezus.

Lees nog eens Hebreeën 2:1-7.

Verwerking: Hoe kun je zeker weten dat je niet zult afdrijven van het woord dat je hebt gehoord?

Copyright information for DutKingComments