Hebrews 4:14

Drie ‘hulpmiddelen’

In dit gedeelte stelt de Heilige Geest je drie ‘hulpmiddelen’ voor, waaraan je een enorme en ook onmisbare steun hebt onderweg naar de rust. Deze middelen zijn

1. Het Woord van God (Hb 4:12-13).

2. De Heer Jezus als Hogepriester (Hb 4:14-15).

3. De troon van de genade (Hb 4:16).

Zoek daar en alleen daar je hulp om alle tegenstand te overwinnen, want hulp van mensen verwachten is nutteloos (Ps 60:13).

1. Het Woord waakt over je innerlijk en oordeelt de zonde.

2. De Hogepriester waakt over je met betrekking tot de omstandigheden waarin je bent, lijdt mee en helpt je.

3. Naar de troon van Gods genade mag je altijd net zo vrijmoedig gaan als naar de Heer Jezus.

Je ziet, in alles is voorzien. Zo is God voor Zijn volk.

Hb 4:12. We kijken eerst naar “het Woord van God”. In wat je hier leest over het Woord van God komen drie kenmerken van God naar voren: leven, kracht en alwetendheid. Bega nooit de fout om het Woord van God te bekritiseren, want de gevolgen zijn fataal. Niet jij moet het Woord van God beoordelen, maar het Woord van God moet jou beoordelen. Je kent namelijk je eigen hart niet, maar God kent het wel (Jr 17:9). Door het Woord van God leer je je hart kennen. Als je Gods Woord leest, komen zonde en ongeloof aan het licht. Als je oprecht van hart bent, heeft dit oordeel over de werkingen van het hart grote waarde. Lees Psalm 139 maar eens (Ps 139:1-24).

Het “Woord van God is levend” omdat dit Woord het Woord van de levende God is. Hij heeft aan Israël “levende woorden” (Hd 7:38) gegeven. Het Woord is ook “krachtig”. Het is niet als de holle woorden van mensen, zonder inhoud. Het “werkt in u die gelooft” (1Th 2:13). Het klaagt ook aan (Jh 5:45). Verder is het “scherper dan enig tweesnijdend zwaard” (vgl. Op 1:16; Ef 6:17). Bij gebruik is het vernietigend, het snijdt weg wat er niet hoort, het doodt wat niet mag blijven leven.

Het is niet alleen vernietigend, het is ook onderscheidend. Zo “dringt het door tot verdeling van ziel en geest”, wat wil zeggen dat het Woord van God onderscheidt wat uit de ziel en wat uit de geest voortkomt. De ‘ziel’ staat meer voor gevoelens en lusten of verlangens, de ‘geest’ meer voor verborgen overleggingen en geloof of ongeloof. Ziel en geest zijn, om zo te zeggen, de twee delen van de niet-materiële natuur van de mens.

Het Woord van God brengt ook het onderscheid tussen “gewrichten” en “merg” aan het licht. ‘Gewrichten’ wijst meer op de uiterlijke handelingen en het ‘merg’ op de innerlijke kracht van dat handelen. De zondigheid van het menselijk hart uit zich door de leden van het lichaam, die functioneren door ‘gewrichten en merg’.

Ziel en geest enerzijds en gewrichten en merg anderzijds staan voor de totale mens. De schrijver toont hiermee aan dat geen enkel aspect van de totale mens ontkomt aan de werking van het Woord van God.

Ten slotte staat er van het Woord van God dat het “[de] gedachten en overleggingen van [het] hart” oordeelt (vgl. 1Kr 28:9). Hier zijn we aangekomen bij het “hart”, dat is het meest innerlijke van de mens, het centrum van waaruit ziel en geest en gewrichten en merg worden bestuurd in hun werkingen. Uit het hart komt voort wat in het leven zichtbaar wordt. Daarom moet je je hart bewaken boven alles wat er maar te bewaken is (Sp 4:23). En daarvoor is het Woord van God je gegeven. Gebruik het dus!

Hb 4:13. In dit vers gaat de schrijver ineens van het Woord van God over op God Zelf. Wat het Woord doet, doet God. Deze verbinding tussen het Woord dat tot jou wordt gericht en God Zelf is opmerkelijk. Het Woord komt van God. Het is als het ware Zijn oog dat op jouw geweten is gericht en dat jou in Zijn tegenwoordigheid brengt. God legt alles in jou bloot.

Dat doet Hij niet voor Zichzelf, want dat heeft Hij niet nodig. Voor Hem bestaan geen verborgenheden die Hij moet blootleggen. Alles is al naakt en geopend voor Zijn ogen. Maar Hij wil jou er oog voor geven dat je met Hem te doen hebt. Je gaat je weg onder het alziende oog van de levende God. Als jij je dat bewust bent, zul je in zelfoordeel alles wegdoen wat je zou kunnen verhinderen om te volharden op de weg van het geloof.

Hb 4:14. Dan komt de schrijver terug op zijn hoofdonderwerp: de Hogepriester in de hemelen (Hb 2:17; Hb 3:1). De dienst van de Heer Jezus als Hogepriester is veelzijdig. Daarin komt de genade van God op grootse wijze tot uiting. Denk alleen maar eens aan de verbinding met de voorgaande twee verzen over wat het Woord van God doet. Als het Woord van God in jou blootlegt wat er allemaal mis kan gaan, zie je dan niet je zwakheid en onvermogen om op eigen kracht het einddoel te bereiken?

Daarom is het een grote zegen dat je “een grote Hogepriester” en een “troon van de genade” hebt. De Heer Jezus oefent Zijn hogepriesterschap uit in de hemel, waar God is, om jou van daaruit te helpen in overeenstemming met Wie God is. Christus is niet alleen de hemel ingegaan, maar de hemelen doorgegaan. Hij is niet in de eerste of tweede gebleven, maar de derde en hoogste hemel ingegaan.

Hij is ook niet alleen Hogepriester, Hij is de Zoon van God. Om Hogepriester te kunnen worden heeft Hij een hele weg afgelegd. Hij is Mens geworden en heeft op aarde geleden en het verzoeningswerk volbracht. Daarna is Hij de hemelen doorgegaan om Zijn plaats op de genadetroon in te nemen. Ook is Hij door God aangesteld als Zoon over Zijn huis en kan Hij nu met ons mee lijden in onze zwakheden. Zonder de Zoon van God te zijn kon Hij niet onze Hogepriester zijn. Maar nu kan Hij ons als Mens troosten, terwijl Hij met de volkomen kennis van God als Zoon voor ons tussenbeide treedt bij God.

Hij wordt hier dan ook terecht de “grote Hogepriester” genoemd, iets dat nooit van enige hogepriester in het Oude Testament is gezegd. Steeds opnieuw wijst de schrijver op de grootheid van de Heer Jezus. Hier is Hij groot in Zijn medelijden met ons. Hij is “Jezus, de Zoon van God”. “Jezus”, de vernederde Mens op aarde in al onze benauwdheid, Die als “de Zoon van God” met al de Zijnen mee kan lijden.

Nu Hij zo is voorgesteld, komt opnieuw de aansporing om aan de belijdenis vast te houden, dat is vast te houden aan Hem Die jij belijdt. Jij bent op reis naar Hem en daarbij mag je weten dat Hij je helpt.

Hb 4:15. En Wie is Hij Die jou helpt? Hij is Iemand Die precies weet wat jij allemaal meemaakt en je daarin begrijpt omdat Hij het allemaal Zelf heeft meegemaakt. Je mag rekenen op Zijn medegevoel.

Om met iemand mee te kunnen lijden is het niet noodzakelijk dat jij op hetzelfde moment voelt wat de ander voelt. Als jij pijn lijdt, kun jij niet aan de pijn van een ander denken. Maar om mee te lijden moet je wel een natuur hebben die jou bekwaam maakt te beseffen wat de pijn van de ander is.

Zo is het met Jezus bij het uitoefenen van Zijn hogepriesterschap. Hij is in elk opzicht buiten het bereik van pijn en beproeving, maar Hij is Mens. Daarbij heeft Hij niet alleen de menselijke natuur die destijds smart leed, maar Hij onderging de beproevingen die een gelovige moet doormaken op een meer volkomen wijze dan ooit een van ons doormaakt.

Hij is in alle dingen verzocht als jij, maar wel “met uitzondering van [de] zonde”. Dat betekent niet ‘zonder te zondigen’, maar dat Hij totaal geen deel aan de zonde had. Hij heeft de zonde niet gekend (2Ko 5:21), in Hem is geen zonde (1Jh 3:5). De satan vond niets in Hem (Jh 14:30) – en God ook niet (Ps 17:3) – wat ook maar enigszins een aanknopingspunt voor de zonde zou kunnen zijn. [Zie uitvoeriger het artikel ‘Christus kon niet zondigen!’ op https://www.oudesporen.nl/artikelen.php?id=2097]

Zijn lijden werd niet veroorzaakt door zonde – zoals bij ons het geval kan zijn – en bracht Hem ook niet tot zonde. Maar omdat Hij verzocht is, kan Hij volkomen met je mee lijden. Hij voelt wat jij voelt en kan jou daardoor begrijpen en steunen. Hij kan niet met je zonden mee lijden. Als je gezondigd hebt, is Hij de Voorspraak bij de Vader (1Jh 2:1). Zwakheden zijn geen zonden. Paulus roemde in zijn zwakheden (2Ko 12:9-10), maar nooit in zijn zonden.

Hb 4:16. Als de schrijver zo de heerlijkheid van de grote Hogepriester aan je heeft voorgesteld, kan het niet anders of je hart is vol vrijmoedigheid om “tot de troon van de genade” te naderen. Je kunt het tegen jezelf zeggen: ‘Ik mag met vrijmoedigheid naderen omdat ik God vrij in de ogen kan zien, want mijn zonden zijn weggedaan. Ook is daar de Hogepriester Die met mijn zwakheden kan mee lijden.’

‘De troon van de genade’ doet denken aan de ark in de tabernakel. God woonde tussen de cherubs op het verzoendeksel op de ark. Die troon was een oordeelstroon. Maar van het offer dat het oordeel heeft gedragen, is het bloed op de ark gesprenkeld. Daardoor is de oordeelstroon veranderd in een genadetroon. Voor ons is Christus het Offer geworden en door Zijn bloed kunnen wij nu tot de genadetroon naderen. Christus is Zelf door God gesteld als een genadetroon (Rm 3:25). Daarom kun je zonder aarzelen naderen tot God. Dit doe je als je vanuit je hart je rechtstreeks tot God richt en Hem alles vertelt wat daarin is.

Christus vertegenwoordigt je daar en daarom is God je welgezind. Je neemt de toevlucht tot de troon van de genade omdat je beseft dat je zult falen als God je niet helpt. Dan ontvang je “barmhartigheid”, dat is Gods medegevoel in je omstandigheden, je wordt je weer bewust van Zijn ontferming en bescherming. Je vindt ook “genade”, dat wil zeggen dat je je er weer bewust van wordt dat je in de gunst van God staat (Rm 5:2).

Dit bewustzijn is je “hulp op de juiste tijd”, op het kritieke ogenblik, het ogenblik dat de moeilijkheden je bijna te veel worden. Je ziet ineens weer dat God groter is dan de moeilijkheden en dat de Heer Jezus bij je is in de moeilijkheden.

Lees nog eens Hebreeën 4:12-16.

Verwerking: Denk nog eens na over de middelen die God je ter beschikking heeft gesteld en dank Hem ervoor. Vraag Hem je te helpen om er overvloedig gebruik van te maken.

Copyright information for DutKingComments