‏ Hebrews 4:3

De rust van God

Hb 4:1. Dit hoofdstuk begint met een op het eerste gezicht merkwaardige oproep om te “vrezen”. Maar ‘vrezen’ betekent hier niet dat je voortdurend in angst en vertwijfeling leeft of je na alle volharding wel gered zult worden. Vrezen is niet: bang zijn voor God, maar: bang zijn voor jezelf, je eigen zwakheid en je eigen slechte, zondige hart.

Als je God vreest, zul je de waarschuwingen ter harte nemen die aan Israël zijn gedaan om hen niet te volgen op hun weg van ongeloof. Als je die waarschuwingen naast je neerlegt en in zelfvertrouwen meent dat je in eigen kracht het einddoel wel zult halen, heb je geen vertrouwen op God en leef je onafhankelijk van Hem. In dat geval kun je je misschien inbeelden dat de belofte om in Gods rust in te gaan ook voor jou geldt, maar de realiteit zal zijn dat je achterblijft. Achterblijven wil zeggen omkomen in de woestijn en de rust niet bereiken. Maar als jij voor het bereiken van Gods rust al je vertrouwen op God stelt, zul je Zijn rust zonder enige twijfel bereiken. Wantrouwen in jezelf en vertrouwen op God zijn het bewijs dat je nieuw leven hebt.

Hb 4:2. Dat nieuwe leven heb je ontvangen toen je de “blijde boodschap” aannam die jou is verkondigd. Hetzelfde geldt voor de lezers van de brief. Hun was de blijde boodschap – letterlijk staat er: evangelie – verkondigd door de Zoon van God Zelf (Hb 1:1; Hb 2:3).

Ook aan het volk Israël werd eens de blijde boodschap gebracht. Je kunt daarbij denken aan twee gebeurtenissen. De ene is de blijde boodschap van hun bevrijding uit Egypte. De andere is dat zij het land Kanaän zouden binnengaan. Daarin ligt een toepassing voor jou. De blijde boodschap betekende voor jou dat je werd bevrijd uit de macht van de zonde en dat je inging in de hemelse zegeningen.

Wat de verkondiging van die blijde boodschap ook inhield, als er geen geloof mee gepaard ging, zouden de hoorders er geen nut van hebben.

Hb 4:3. Om deel te krijgen aan de inhoud van de blijde boodschap is geloof noodzakelijk. Dat geldt voor ieder die hoort. Alleen dan is er een ingaan in de rust. De nadruk ligt erop dat alleen zij die geloven de rust zullen binnengaan. Net als Jozua en Kaleb zullen wij die geloofd hebben in de rust ingaan. Zij die nu niet geloven, zullen er straks niet ingaan, net zo zeker als zij die destijds niet geloofden niet ingingen.

De rust is op zich niets nieuws. De rust die je zult binnengaan, bestaat al vanaf het begin. De eerste keer dat er in de Bijbel over rust wordt gesproken, is in verband met de rustdag van God op de zevende dag die op de zes scheppingsdagen volgde. In die rust wilde God de mens laten delen. Maar de zonde heeft die rust verstoord. Daardoor is een nieuw werken van God noodzakelijk geworden (Jh 5:17) om een nieuwe rust te kunnen geven en genieten.

God kan niet rusten waar de zonde aanwezig is. Pas als de vloek van de schepping is weggenomen, kan Hij weer rusten in Zijn werken. Als er staat dat God rustte van al Zijn werken, betekent dat natuurlijk niet dat God vermoeid was en rust nodig had. De rust van God heeft te maken met Zijn innerlijk. Het is de rust van de innerlijke voldoening waarmee Hij naar Zijn werken kan kijken.

Hb 4:4. De schrijver ondersteunt zijn betoog met een citaat uit Genesis 2. God had gewerkt in Zijn schepping en gerust van Zijn werken toen Hij ze voleindigd had (Gn 2:2). Zo heeft Hij van de grondlegging van de wereld af aangetoond dat Hij een rust bezat. Zoals gezegd, is er door de zondeval van de mens een einde aan Gods rust gekomen. Maar de Zoon van God heeft gezorgd voor een nieuwe rust. God rust in het werk dat Zijn Zoon op het kruis heeft volbracht. In dat werk is ook rust te vinden voor ieder die gebukt gaat onder de last van zijn zonden (Mt 11:28). Door dat werk kan God rusten in Zijn liefde, wat straks ten aanzien van de hele schepping zal zijn (Zf 3:17).

Hb 4:5. In dit vers haalt de schrijver nog een vers uit Psalm 95 aan (Ps 95:11). Zijn hele betoog is erop gericht zijn lezers duidelijk te maken dat er een rust van God is en dat God mensen in die rust wil laten delen. Tevens laat hij duidelijk zien dat de mens niet in de rust van God is ingegaan omdat hij in ongeloof handelde.

Hb 4:6. Hij herinnert eraan dat de rust nog steeds bereikbaar is, maar ook dat allen die niet geloven er nooit zullen ingaan. Als een soort samenvatting stelt hij dat sommigen – dat zijn zij die geloven – in de rust ingaan. Ook stelt hij dat zij aan wie tijdens de woestijnreis de blijde boodschap is verkondigd, God niet hebben geloofd en aan Zijn gebod ongehoorzaam zijn geweest en daardoor niet in deze rust zijn ingegaan.

Hb 4:7. Daarmee is niet het laatste woord gesproken. God blijft in Zijn genade bezig om Zijn volk in Zijn rust te laten delen. Daarom stelt Hij opnieuw een bepaalde dag vast, en wel in de tijd van David. Dat is een “lange tijd” na de gebeurtenissen tijdens de veertigjarige woestijnreis.

De schrijver haalt weer de al twee keer eerder geciteerde verzen uit Psalm 95 aan (Hb 3:7; 15) met daarin de oproep aan Israël om zich tot God te keren met het oog op de komst van Christus naar de aarde om het volk in de rust te brengen (Ps 95:7b-8). “In David”, de man naar Zijn hart, bood Hij het volk een nieuwe gelegenheid om de vervulling van Zijn beloften te ontvangen. Maar ook toen is de beloofde rust niet aangebroken. Zelfs onder Salomo, die een man van rust was (1Kr 22:9), brak die rust niet aan.

Hb 4:8. God zou “in David” (Hb 4:7) niet van een andere dag hebben gesproken als Jozua het volk in de rust had gebracht toen hij het land veroverd had. Het verblijf in het land had hun harten niet veranderd. Ze waren in het land net zo ongelovig en ongehoorzaam als in de woestijn. Alle zegeningen van het land maakten alleen maar des te duidelijker hoe weinig ze Gods voorzieningen waardeerden.

Hb 4:9. Dit alles betekent dat de rust voor het volk van God die door de sabbat wordt voorgesteld, nog steeds toekomst is. Het betekent ook dat wij die rust niet hier-en-nu moeten verwachten en nog minder dat wij die hier-en-nu al hebben bereikt. De schrijver zegt niet waar die rust is. Hij laat daarmee ruimte voor een rust in de hemel voor een hemels volk en een rust op aarde voor een aards volk. Niet Mozes, niet Jozua, niet David en ook Salomo niet, maar de Heer Jezus zal de ware rust doen aanbreken en handhaven. Het is een rust “voor het volk van God”.

Die rust van God is voor alle ontslapen gelovigen van het Oude en het Nieuwe Testament in de hemel. Dat is niet het Vaderhuis, maar de hemel zoals die zich zal uitstrekken over een gereinigde aarde. Het is de situatie van het duizendjarig vrederijk, wanneer Christus Hoofd zal zijn over alles wat in de hemelen en wat op de aarde is (Ef 1:10). De Heer Jezus is Heer van de sabbat (Mk 2:28). De sabbat is geen beeld van de rust van de eeuwigheid, maar van de rust van het duizendjarig vrederijk. Die rust is nog toekomstig, zowel voor Gods hemelse volk, de gemeente, als voor Gods aardse volk, Israël.

Hb 4:10. Er is ook een tot rust komen van je werken en dat is als je leven van geloof op aarde erop zit. Die rust is het deel van allen die in het geloof hebben volhard en niet gevallen en omgekomen zijn door ongeloof. Wie in het geloof sterft, gaat in de rust van God in en rust van zijn werken. Dit wordt vergeleken met de rust die God kende na Zijn werken. Die werken zijn natuurlijk goed. Daarom zijn de werken hier die van de gelovige. Het zijn werken die gedaan zijn uit geloof en niet om de behoudenis te verdienen (Ef 2:8; Rm 4:5). Van die werken komt de gelovige tot rust wanneer hij in de rust van God ingaat als hij aan het einde van zijn pelgrimsreis is gekomen.

Hb 4:11. Om de rust van God te bereiken moet je volharden. Een tegenwoordige, schijnbare rust is niet de ware rust. Het geloof van de Hebreeën was verzwakt door de voortdurende beproeving, waardoor de toekomstige rust steeds meer vervaagde. Daardoor stonden ze bloot aan het gevaar het leven van geloof in te ruilen voor een direct te genieten schijnbare rust. De schrijver roept daarom op tot ijver om in de beloofde, nog toekomstige rust in te gaan.

“Beijveren” wil zeggen de verzoeking weerstaan om op te geven onder druk van de omstandigheden, van welke aard die ook zijn. Het beijveren van de gelovige houdt een voortdurend toetsen van zichzelf en de omstandigheden in. Als volmaakte toetssteen krijg je daarvoor het Woord van God (Hb 4:12) in handen. Aan de hand daarvan kun je nagaan of er mogelijk verkeerde gedachten of overleggingen in het hart aanwezig zijn.

Liefde kan nooit rusten waar de zonde regeert en droefheid en ellende overal te zien zijn. Dat geldt voor God en voor de gelovige. De tijd komt dat God alle tranen van de ogen zal afwissen. Dan ben je in Zijn rust.

Lees nog eens Hebreeën 4:1-11.

Verwerking: Wanneer ga je in de rust van God in?

Copyright information for DutKingComments