Hebrews 7:11

Priesterschap van Levi en van Melchizédek

Hb 7:8. De schrijver put zich uit om het enorme verschil duidelijk te maken tussen Abraham en Levi enerzijds, “hier”, en Melchizédek anderzijds, “dáár”. Daarbij moet je bedenken dat er voor deze Hebreeuwse christenen een buitengewone waardering is voor de grote aartsvader. Ook voor de stam Levi hebben ze groot respect. Deze stond, als schakel tussen het volk en God, immers op een bijzondere manier in verbinding met Hem. Die stam moest ervoor zorgen dat de verbinding tussen het volk en God in stand bleef. Zij waren echter allemaal “sterfelijke mensen”, terwijl van Melchizédek juist wordt getuigd dat hij leeft.

Levi had tienden nodig om in leven te blijven, terwijl toch het ogenblik kwam dat hij moest sterven, want hij was een sterfelijk mens. Melchizédek had die tienden niet nodig om in leven te blijven. Hij nam de tienden als een eerbetoon. Zo kun jij ook niets aan Christus schenken alsof Hij niet zou kunnen functioneren zonder wat mensen Hem geven. Wat je Hem ook geeft van je goederen, je tijd, je bekwaamheden en aanbidding, geef je Hem uit eerbied en eerbetoon.

Melchizédek is, in type, als verwijzing naar Christus, ook de levende. Christus is eeuwig Priester, de dood heeft geen macht meer over Hem. Van Hem, Die Priester is geworden naar de orde van Melchizédek, wordt getuigd dat Hij leeft. Over de dood van Melchizédek vernemen we niets.

Hb 7:9-10. De argumenten rijgen zich aaneen om de persoon van Melchizédek alsmaar groter te maken voor de ogen van de Hebreeuwse christenen. Dat geldt ook voor de opmerking dat Levi, die zelf tienden ontving, toch de mindere was van Melchizédek omdat Levi als het ware in Abraham aan Melchizédek tienden heeft gegeven. Als Melchizédek tienden van Abraham neemt, neemt hij die in feite ook van Levi, omdat die, hoewel nog niet geboren, gezien wordt als aanwezig in Abraham daar hij uit Abraham voortkomt. [NB Deze wijze van spreken zie je ook in Genesis 25, waar tegen Rebekka niet wordt gezegd dat er twee ‘kinderen’ in haar schoot zijn, maar twee ‘volken’ (Gn 25:23). Daarmee wordt erop gewezen dat deze twee kinderen twee volken vertegenwoordigen (vgl. 1Ko 15:22)].

Hb 7:11. De schrijver heeft tot en met Hb 7:10 getracht duidelijk te maken dat Melchizédek groter is dan Aäron. Vanaf Hb 7:11 gaat hij nog een flinke stap verder. Melchizédek is niet alleen groter dan Aäron, maar hij is voor Aäron in de plaats gekomen, hij heeft hem vervangen. De schrijver zal daarvoor weer de nodige argumenten aandragen. Dan raak je ervan overtuigd dat het verdwijnen van de orde van Aäron geen verlies is en dat de vervanging door de orde van Melchizédek pure winst is.

Het gaat er niet om dat iets goeds vervangen is door iets beters. Nee, de vervanging gebeurt omdat het priesterschap van Levi niet heeft voldaan, het heeft niets tot volmaaktheid gebracht. Dat wil niet zeggen dat er aan het Levitische priesterschap op zich iets mankeerde, net zomin als er aan de wet iets fout was. Het priesterschap is door God gegeven en wel in verbinding met de wet.

Dat echter zowel de wet als het priesterschap de mens niet tot volmaking hebben gebracht, ligt aan de mens zelf. Met ‘volmaking’ wordt bedoeld dat het geweten van elke last is bevrijd en er een vrije toegang is tot het heiligdom in de tegenwoordigheid van God. Als het Levitische priesterschap dat had kunnen bewerken, zou er geen andere Priester in verbinding met een andere orde hebben hoeven opstaan, volkomen los van de orde van Aäron. Maar dat doel kon niet worden bereikt. Daarom moest het Levitische priesterschap verdwijnen en moest er een ander voor in de plaats komen.

Hb 7:12. Als echter het priesterschap verandert, maakt dat ook een “verandering van wet” noodzakelijk. Let wel, er staat niet verandering van de wet, maar verandering van wet. Wet wijst op een bepaald beginsel, een wetmatigheid. Het Levitische priesterschap staat in verbinding met de wet van Sinaï. Daarin worden allerlei regels voorgeschreven ten aanzien van het priesterschap in Israël, zoals met betrekking tot opvolging, kleding, wanneer er offers gebracht moeten worden en welke offers dat moeten zijn. Die wetten gelden voor het priesterschap van Aäron. Ze kunnen niet worden overgeheveld naar dat van Melchizédek omdat dat priesterschap volgens heel andere regels wordt uitgeoefend.

Hb 7:13. Door de vervanging van het priesterschap dat volgens andere regels wordt uitgeoefend, is het ook niet meer dwingend dat de nieuwe priester uit de stam van Levi komt. Christus komt dan ook niet voort uit Levi, de priesterstam, maar uit Juda, de koningsstam (Op 5:5). Juda is nooit verbonden geweest aan het altaar. Nooit heeft Mozes er ook maar de geringste toespeling op gemaakt dat iemand uit de stam van Juda tot priester gewijd zou worden om dienst te doen aan het altaar.

“Hij van Wie deze dingen gezegd zijn”, is Christus. Om Hem gaat het bij alles wat in de Schrift wordt gezegd en hier speciaal in verband met Zijn priesterschap.

Hb 7:14. De schrijver is in zijn bewijsvoering overduidelijk. Voor zijn lezers bestaat er geen enkele twijfel dat “onze Heer” uit Juda is voortgekomen. Fijngevoelig noemt hij Hem, Die Koning is, “onze Heer”. Hij geeft hiermee aan dat de Heer Jezus gezag heeft over het leven van Zijn volk evenals over dat van hem, de schrijver. Juda is de koningsstam. Daaruit is de Heer Jezus ‘opgegaan’, zoals “gesproten” ook kan worden vertaald. Hij is de Silo, de Vredevorst uit Juda (Gn 49:10).

De nieuwe Priester komt uit de koningsstam. Dat maakt Hem tot die unieke Koning-Priester. Deze twee functies worden, samen met Zijn naam ‘Spruit’, op prachtige wijze in Zacharia 6 naar voren gebracht (Zc 6:12).

Hb 7:15-16. Het hele voorgaande onderwijs van de schrijver, waarin hij aantoont dat het Levitische priesterschap niets tot volmaaktheid heeft gebracht en dat een nieuw soort priesterschap vereist is, wordt extra duidelijk door het opstaan van die andere Priester Die op Melchizédek lijkt. Die andere Priester, de Heer Jezus, is geen priester volgens een gebod dat God aan mensen heeft opgelegd, zonder dat daarbij wordt gevraagd naar het innerlijk, de toestand van het hart. Ieder die voldeed aan de voorgeschreven voorwaarden, kreeg deel aan dat priesterschap. Zo is het niet bij de Heer Jezus. Hij is Priester geworden “naar de kracht van een onvergankelijk leven”.

Niet een nieuw vleselijk gebod bepaalt Zijn priesterschap, bijvoorbeeld een gebod dat in plaats van uit Levi de priester nu uit Juda moet komen. Christus is geen priester omdat Hij uit Juda komt, maar omdat Hij een onvergankelijk leven bezit.

Hb 7:17. Die onvergankelijkheid is gebleken in Zijn opstanding. Het gevolg daarvan is dat Hij geen opvolging heeft. In Hem zie je dat nieuw leven uit de dood het kenmerk van de ware hogepriester is, zoals God heeft laten zien in de staf van Aäron die Hij tot bloei heeft gebracht (Nm 17:1-10). Hij heeft niet alleen geen opvolger, maar als Mens is Hij ook “Priester tot in eeuwigheid”. Daarvoor wordt weer Psalm 110 aangehaald (Ps 110:4; Hb 5:6; Hb 6:20).

Hb 7:18. De schrijver stelt het oude en het nieuwe nog eens tegenover elkaar. Het oude noemt hij “[het] vroegere gebod”, het nieuwe noemt hij “de betere hoop” (Hb 7:19). Hij maakt ook duidelijk dat het oude gebod wel moest verdwijnen “wegens zijn zwakheid en nutteloosheid”. Het is ‘zwak’ omdat het de mens geen enkele kracht geeft om Gods geboden te volbrengen (Rm 8:3-8). Het is ‘nutteloos’ omdat het niet het verlangde resultaat brengt: het geweten wordt niet ontlast en een vrije toegang tot God wordt niet verkregen.

Hb 7:19. Het hele oude systeem van de wet heeft daarom ook “niets tot volmaaktheid gebracht”. God heeft bij de berg Sinaï de wet aan Zijn volk gegeven, opdat door de wet duidelijk zou worden hoe zondig de mens is. De wet wordt dan ook “de kracht van de zonde” (1Ko 15:56; Rm 7:7) en “de bediening van de dood” (2Ko 3:7) genoemd. Daarom is de wet afgeschaft, net zo goed als de zonde (Hb 9:26). Wat de gelovige betreft, is dat gebeurd doordat hij door de wet aan de wet gestorven is (Gl 2:19).

De wet wijst de mens de goede weg, maar geeft hem niet de kracht die ook te gaan. Hij schrijft voor wat er in geval van zonde moet gebeuren, maar het voorgeschreven offer kan geen zonde wegnemen en moet steeds herhaald worden in geval van nieuwe zonden. In plaats daarvan is er door het nieuwe priesterschap, waaraan andere wetten verbonden zijn, een betere hoop gekomen en is de toegang tot God geopend.

De betere hoop garandeert je dat je door alle verzoekingen en beproevingen heen het einddoel zult bereiken. Intussen mag jij vrij bij God binnenkomen en dicht bij Hem komen.

Lees nog eens Hebreeën 7:8-19.

Verwerking: Wat zijn de verschillen tussen het Levitische priesterschap en dat van Melchizédek, dat wil zeggen dat van de Heer Jezus?

Copyright information for DutKingComments