Hebrews 7:25
Nederlandse verzen (20-28)Zo’n Hogepriester paste ons
Hb 7:20-21. Nog is de schrijver niet klaar met het duidelijk maken van het verschil tussen het priesterschap van Melchizédek en dat van Aäron. Hij noemt zoveel mogelijk verschillen om zijn lezers te doordringen van de uitnemendheid van het priesterschap van Melchizédek boven dat van Aäron. Een volgend verschil is dat God bij de instelling van het Levitische priesterschap geen eed aflegt, terwijl Hij dat bij dat van Melchizédek – dat is: van Christus – wel doet. Weer haalt de schrijver als bewijs hiervoor Psalm 110 aan (Ps 110:4; Hb 5:6; Hb 6:20; Hb 7:17). Door het afleggen van een eed verklaart God dat Zijn voornemen aangaande het priesterschap van Christus absoluut is. De eed is een extra zekerheid dat Hij er in eeuwigheid niet op terugkomt, want dan zou Hij Degene te schande maken bij Wie Hij gezworen heeft – dat is Hijzelf. Ook heeft menselijke zwakheid of zonde geen enkele invloed op dit priesterschap. Het kan dan ook nooit terzijde worden gesteld. Heel anders is het Levitische priesterschap. Daaraan is geen eed verbonden. Dit priesterschap heeft namelijk niet de bedoeling dat het nooit ophoudt, maar dat het slechts voor een bepaalde tijd functioneert. Hb 7:22. Omdat het priesterschap van Melchizédek met het zweren van een eed is bekrachtigd, is het beter dan dat van Aäron. Dit feit brengt de schrijver er vervolgens toe te spreken over “een beter verbond”, dat wil zeggen beter dan het verbond van de Sinaï. Dit verbond is net zoveel beter als het priesterschap met eedzwering beter is dan het priesterschap zonder eedzwering. Bij een verbond verplichten twee partijen zich. Bij de Sinaï heeft het volk zich verplicht de wet te houden en God heeft Zich verplicht hen te zegenen als zij de wet zouden houden. Maar het is duidelijk geworden dat de mens onder het oude verbond, onder de wet, heeft gefaald, zoals ook het priesterschap zonder eedzwering niet heeft voldaan. Bij het betere verbond is echter “Jezus borg” en daarmee is de zegen zeker. Hij heeft de wet volbracht en daarmee aan alle verplichtingen voldaan. Maar dat niet alleen. Hij heeft ook alle schuld weggenomen die op het volk rustte door die op Zich te nemen en te voldoen. Hij heeft als borg aan de verplichtingen voldaan voor de partij die in gebreke is gebleven. Hij heeft zich niet in een opwelling borg gesteld, zonder de consequenties daarvan te overzien (Sp 6:1-5). Hij wist waaraan Hij begon en wist ook dat Hij in staat was om de kosten op te brengen.Hb 7:23. De schrijver noemt nog een verschil tussen het oude en het nieuwe priesterschap. Het oude priesterschap moest telkens weer op een ander overgaan omdat de dienstdoende priester een keer stierf. Geen Israëliet kon daarom zijn hoop voor eeuwig op een hogepriester stellen. De opvolging van de hogepriester werd dan ook in de wet geregeld. Toen Aäron stierf, volgde Eleazar hem op (Nm 20:25-28). Een hogepriester onder het oude verbond leefde niet eeuwig. Als een lid van het volk hem nodig had en hem alles had verteld, kon het enkele dagen later gebeuren dat hij zijn hele verhaal aan een andere hogepriester moest vertellen omdat de vorige gestorven was. Hb 7:24. Zoiets kan jou niet overkomen. De Heer Jezus heeft een totaal ander priesterschap. Dat wordt niet aan anderen overgedragen, want het is eeuwig. Dat heeft te maken met de heerlijkheid van Zijn Persoon. Een van Zijn heerlijkheden is dat Hij blijft tot in eeuwigheid. Hij weet ook wat de dood is, want Hij is eens gestorven. Hij is ook weer levend geworden. Omdat Hij in de dood is geweest en nu levend is tot in eeuwigheid (Op 1:18), kan Zijn priesterschap nooit meer door de dood tenietgedaan worden. Zijn priesterschap staat op een heerlijke wijze met het leven, Zijn leven, in verbinding. In Hb 7:8 heb je gelezen dat Hij leeft en in Hb 7:16 dat Hij Priester is naar de kracht van een onvergankelijk leven. Daarom oefent Hij een onoverdraagbaar priesterschap uit. Nooit zal Zijn priesterschap op iemand anders overgaan omdat Hij het niet meer zou kunnen uitoefenen. Wat een zekerheid heb je toch in Hem!Hb 7:25. De gevolgen van een dergelijk priesterschap worden in de Hb 7:25-26 voorgesteld op een wijze die een enorme bemoediging voor je betekenen. De Heer Jezus is een Hogepriester Die voortdurend voor jou leeft. Hij is in staat om jou volkomen en tot het einde van je reis door de woestijn te behouden. Hij kan jou overal doorheen helpen. Hij kan jou redden uit alle denkbare verzoekingen en je ten slotte brengen in de uiteindelijke, eeuwige behoudenis, de eeuwige sabbatsrust. Voor dat werk beschikt Hij over de noodzakelijke kracht. Christus’ behoudenis is een volkomen redding, wat jouw nood of van wie van de Zijnen ook is. Hij zal je niet een stuk van de woestijnreis dragen om je op een bepaald moment te laten vallen of aan de zorg van een ander over te dragen. Hij zal je de hele weg dragen. Hij behoudt echt volledig.Door Hem mag je tot God naderen. God ziet ieder van Zijn zonen in verbinding met Zijn Zoon. Deze leeft in de hemel. Dit leven is niet passief, een leven in rust na de overwinning op zonde en dood. Hij is niet in de hemel om te rusten, maar om voor jou “tussenbeide te treden”. Dat is actief, daaruit bestaat Zijn leven, daar is Hij voortdurend mee bezig. Zolang er op aarde gelovigen zijn, leeft Hij voor hén. Altijd, ononderbroken, staat Hij hun ter beschikking. Hij treedt tussenbeide voor jou als zwakke gelovige op aarde bij de sterke en heilige God in de hemel. Hij bidt tot God (vgl. Rm 8:26-27; 34) voor jou met het oog op wat jij doormaakt op aarde. Hij weet precies wat jij doormaakt, want Hij kent het uit ervaring. Hij zorgt ervoor dat je niet opgeeft. Als Christus zo tot God gaat voor jou, zou God Hem dan afwijzen? Zeker niet! Daarom is het voor jou zo ongelooflijk belangrijk tot God te gaan in het besef dat Hij jou aan Christus verbonden ziet. Jij kunt niet tot God komen zonder dat bewustzijn. Hij kan jou niet in Zijn tegenwoordigheid ontvangen als je komt met de gedachte dat Hij je toch wel heel geweldig of heel zielig moet vinden. Het zal je juist de grootste zekerheid en vrijmoedigheid geven in de tegenwoordigheid van God te komen als je eraan denkt dat je daar samen met Christus bent. God kan jou aanvaarden omdat Hij Christus ziet, en Hij luistert naar jou omdat Hij Christus hoort.Hb 7:26. Christus is precies de Hogepriester Die ons past. Wat Hij is voor God, zijn wij ook, dat wil zeggen dat Hij ons voor God vertegenwoordigt. Hij is “zo’n Hogepriester” Die ver verheven is boven de hogepriester uit het oude verbond. Hij is een Hogepriester in overeenstemming met de heerlijkheid en de reinheid van de hemel, de woonplaats van God waar wij nu mogen binnengaan. Zijn verheven hogepriesterschap past bij onze hoge positie als zonen van God. Bij ons past een Hogepriester Die “heilig” is, niet omdat wij onheilig zijn, maar omdat ook wij heilig zijn. Hij is “onschuldig”, dat wil zeggen zonder kwaad, onbedorven, zonder bedrog en wij zijn dat voor God door Hem ook. Christus is geheel gescheiden van de zonde, heeft geen zonde (1Jh 3:5), kende de zonde niet (2Ko 5:21), heeft de zonde niet gedaan (1Pt 2:22). Dat past bij onze volmaakte staat voor God zoals we in deze brief worden gezien. “Onbesmet” wil zeggen vrij van bevlekking en bezoedelding die het gevolg zijn van aanraking met de zonde. Als we ons bewust zijn van onze verbinding met Hem, zullen we elke aanraking met de zonde mijden. Op aarde was Hij altijd al “gescheiden van de zondaars”, ook al ontving Hij hen en at Hij met hen (Lk 15:2). Zijn toegankelijkheid voor zondaars had nooit tot gevolg dat Hij Zich met hen verenigde. Dat deed Hij alleen in de uren van duisternis op het kruis voor hen die erkennen zondaar te zijn. Nu is Hij ook letterlijk van hen gescheiden. Onze verbinding met Hem bewerkt dat wij moreel gescheiden blijven van de zondaars om ons heen, dat wil zeggen dat we niet met hen meedoen. Ten slotte staat er dat Hij “hoger dan de hemelen geworden” is. Daarin zie je dat Hij boven al het geschapene verheven is. Dat is jouw plaats in verbinding met Hem.Hb 7:27. Het verschil tussen de vroegere hogepriesters en Christus is groot. Zij zijn onvolkomen en zondig en moeten daarom voor zichzelf zondoffers brengen. Die offers zijn ook onvolkomen. Ze kunnen geen zonden wegnemen en moeten telkens herhaald worden. Christus is zonder zonde. Hij is een Priester Die Zichzelf als een volmaakt Offer offerde en dat “eens voor altijd” deed, zodat het niet herhaald hoeft te worden. De waarde van Zijn offer is eeuwigdurend en voldoende voor het hele volk van God. Hb 7:28. Het laatste vers geeft een samenvatting. De wet regelt een hogepriesterschap dat door falende mensen wordt uitgeoefend en daarom niet voldoet. Tegenover de wet staat een hogepriesterschap dat gegrond is op het woord van de eedzwering. En wie is die hogepriester? Dat is Iemand Die “Zoon” is. Dit is een nog niet eerder gebruikte naam in verbinding met de nieuwe Hogepriester. Dan denk je aan Zijn verhouding tot God als Vader. Zoon was Hij eeuwig, Priester is Hij geworden. Dat Hij als Zoon Priester is, geeft aan Zijn priesterschap een bijzondere glans. Het kan niet anders of dit priesterschap is tot in eeuwigheid volmaakt omdat de Zoon “tot in eeuwigheid volmaakt is”. Wie zou een dergelijk priesterschap willen inruilen voor een menselijk priestersysteem?Lees nog eens Hebreeën 7:20-28.Verwerking: Waaruit blijkt de uitnemendheid van de Heer Jezus als Hogepriester boven de hogepriesters onder de wet?