Hosea 1:4

Het eerste kind van Hosea: Jizreël

Het eerste kind van Hosea is een zoon. Hij krijgt de opdracht hem “Jizreël” te noemen. Dat is niet zonder reden. De betekenis van die naam houdt een boodschap in. Wat van de kinderen van Jesaja gezegd is, kan ook van de kinderen van Hosea gezegd worden (Js 8:18). De naam Jizreël, in samenhang met de naam Jehu, verwijst naar de stad waar Jehu het huis van Achab heeft uitgeroeid. Daartoe heeft hij van God bevel gekregen (2Kn 9:7-10). Die geschiedenis wordt hier door God in herinnering geroepen als iets waarvoor vergelding moet plaatsvinden. Hoe zit dat nu?

Jehu heeft gehandeld in opdracht van God. God heeft er, nadat Jehu zijn opdracht heeft uitgevoerd, Zijn goedkeuring aan gegeven. Er is zelfs een beloning aan gekoppeld (2Kn 10:30). Toch wordt hier zijn handelwijze afgekeurd en spreekt God over een bloedschuld, die aan het huis van Jehu wordt bezocht. En dat niet alleen, want met het oordeel over Jehu en zijn huis wordt het oordeel over het hele koningschap uitgesproken. Israël zal ophouden een zelfstandig koninkrijk te zijn. Wat na de regering van Jerobeam II volgt, zijn slechts de stuiptrekkingen van een ten dode opgeschreven rijk.

De naam ‘Jizreël’ spreekt van het oordeel dat God gaat voltrekken. Jizreël betekent namelijk ‘God zal verstrooien’ of ‘God zal zaaien’. Deze naam, Jizreël, geeft het spoedige einde van Israël aan. Het volk zal verstrooid worden onder de volken vanwege zijn hoererij.

Dat moet hun hard in de oren hebben geklonken, maar ze zullen er vast ook hard om hebben gelachen. Ze beleven immers een tijd van voorspoed? Maar het lachen zal hun vergaan als in het jaar 722 v.Chr. de Assyriërs Israël wegvoeren uit zijn land en, zoals de Assyriërs gewoon zijn, de gevangengenomen Israëlieten als het ware over diverse andere landen verstrooien. Daarmee schakelt de vijand het gevaar van hergroepering uit en wordt Israëls kracht gebroken.

Maar nu de vraag nog waaruit Jehu’s bloedschuld dan wel bestaat. De oplossing van dit probleem is waarschijnlijk als volgt. Hoewel Jehu Gods wil ten uitvoer heeft gebracht, zondigt hij door meer mensen te doden dan God heeft gezegd. Hij heeft namelijk Ahazia, de koning van Juda en zijn tweeënveertig broers vermoord en daartoe heeft God hem geen opdracht gegeven (2Kn 9:27; 2Kn 10:14). In Gods openbare regering krijgt Jehu Zijn goedkeuring en beloning voor wat hij heeft gedaan. Maar de verborgen overleggingen van Jehu tijdens het vervullen van zijn opdracht zijn niet zuiver. Hier laat God zien hoe Hij er echt over denkt: Jehu heeft zich eerzuchtig en wreed getoond.

Niets van wat de mens zelf inbrengt in het werk van God, is voor Hem verborgen. Wat van de mens zelf is, zal God rechtvaardig oordelen, vooral daar waar het onder Zijn grote Naam ‘HEERE’ gebeurt. Jehu wordt verworpen om wat hij meer heeft gedaan dan God hem had opgedragen.

Opmerkelijk is ook nog dat het al ongeveer tachtig jaar geleden is dat Jehu deze moorden heeft gepleegd. Maar God vergeet niets. Zo komt God ook vele jaren later terug op iets wat Saul had gedaan en waarvoor nog geen genoegdoening heeft plaatsgevonden (2Sm 21:1). Bij God verjaart misdaad nooit. Hij zal iedereen op een gegeven moment met daden confronteren waarvoor geen verzoening is geschied. Er is slechts één mogelijkheid om aan Gods vergelding te ontkomen en dat is oprechte belijdenis van de zonde. Dan kan er een beroep worden gedaan op het werk dat Jezus Christus heeft volbracht op het kruis van Golgotha. Daar heeft Hij voor de berouwvolle zondaar de verzoening met de heilige en rechtvaardige God tot stand gebracht.

Copyright information for DutKingComments