Hosea 10:1

Inleiding

Welvaart is, ook nu, een zaak die de mens losweekt van God. In plaats van God voor de verkregen welvaart te eren bedrijft het volk afgoderij. Voor de gevaren die van buitenaf dreigen, zoekt het volk steun bij Assyrië. De profeet brengt de oorzaak van de vervreemding van God aan het licht: de zonde van Gibea leeft nog steeds voort. Het vroeger bedreven kwaad is niet in zijn oorsprong geoordeeld. God geeft het volk een nieuwe kans door hen op te roepen niet-geploegd land om te ploegen (Hs 10:12). Helaas grijpen zij die kans niet. Daarom kan het oordeel niet uitblijven.

Voor wie is onze vrucht?

Dit vers wijst op de welvaart die er in Israël is, speciaal in de dagen van Jerobeam II. Maar hoe meer God hen zegent, des te ijveriger worden zij in hun zondige eredienst: altaar na altaar verschijnt. En de vrucht is voor henzelf (Hs 9:4). Waarvoor gebruiken wij wat de Heer ons gegeven heeft? Ons verstand, geheugen, kracht, gezondheid, bezit? Tot bevrediging van onze eigen begeerten of voor Hem?

Israël is de wijnstok en de wijngaard van de HEERE (Ps 80:9; Js 5:7). Maar hij brengt slechte vruchten voort (Js 5:2). Dan komt de Heer Jezus als “de ware wijnstok” (Jh 15:1). Alles wat Hij doet, is volmaakte vrucht voor de Vader. Iedereen die in Hem blijft, brengt ook veel en goede vruchten voor de Vader voort. Zonder de Heer Jezus, dat is los van Hem, kunnen we niets doen wat vrucht voor de Vader betekent (Jh 15:5).

Voor die voorspoed dankt het volk niet God, maar de afgoden. Er worden steeds meer altaren gebouwd. Een altaar is een symbool voor aanbidding. Het bouwen van al die altaren betekent niets anders dan dat zij de bronnen van welvaart steeds meer buiten God gaan zoeken. Mogelijk hebben ze een altaar voor de zon, en eentje voor de regen, weer een ander voor de handel, en ook nog een voor de gezondheid. Telkens wordt er een nieuw altaar bedacht, bang dat er een afgod vergeten wordt.

Zo is de mens nog steeds, ook anno nu. Hij zoekt zijn heil in allerlei vormen van spiritualiteit. Amuletten worden steeds meer gedragen, ringen, kettingen, piercings, noem maar op. Men verwacht daardoor voorspoed, bescherming of een veilig gevoel te krijgen. God wordt volledig buitengesloten.

Hoe meer en groter de vrucht, hoe meer er voor de altaren is, hoe meer er is om de afgoden voor te aanbidden. Er is veel godsdienstigheid waarneembaar door de vele altaren, maar niets ervan kan door God worden aangenomen. De aanklacht hier is dat het volk gefaald heeft, omdat het zijn eigen voordelen zoekt in plaats van het vervullen van Gods voornemens. De altaren zijn centra van eigen belang in plaats van symbolen en centra van heilige offers.

Dit is een grote tegenstelling met Christus, Die nooit Zijn eigen belang heeft gezocht. Het is ook een grote tegenstelling met Timotheüs, van wie Paulus kan getuigen dat hij niet zijn eigen belang, maar dat van anderen zoekt (Fp 2:19-21). Hierin lijkt hij op Christus. Dit is de roeping van iedere christen.

De ware dienst aan God gebeurt op slechts twee altaren: het koperen brandofferaltaar en het gouden reukofferaltaar. Het eerste altaar staat meer in verbinding met het werk van de Heer Jezus aan het kruis als het ware brandoffer voor God; het tweede altaar staat meer in verbinding met de heerlijkheid van Zijn Persoon, met al de eigenschappen van Hem Die God en Mens in één Persoon is. God wil graag van ons horen wat we van Zijn Zoon vinden. Aanbidding is: aan God vertellen Wie de Heer Jezus voor Hem en voor ons is.

Als Hij uit onze aanbidding verdwijnt, wordt die plaats ingenomen door iets van de schepping of iets van onszelf en dat kan God niet aannemen. Dan verlagen we de standaard, de inhoud en het voorwerp van aanbidding tot het niveau van de schepping en brengen we de demonen eer (1Ko 10:19-20). God kan alleen aannemen wat in verbinding staat met de Persoon en het werk van Zijn Zoon en Hij verlangt ernaar dat met ons te delen.

Copyright information for DutKingComments