Hosea 14:1-2

Inleiding

Hs 14:1 van dit hoofdstuk hoort nog bij het vorige hoofdstuk. Vanaf Hs 14:2 vinden we een prachtige beschrijving over de toekomst van Israël. Deze beschrijving is als de regenboog na een weggedreven onweersbui. Uit Hs 14:2 valt af te leiden dat het door Hosea aangekondigde oordeel ook gekomen is.

Dan komt de omkeer. De oproep tot bekering heeft eindelijk weerklank gevonden in het hart van het volk. Het volk komt met schuldbelijdenis, het bekeert zich tot de HEERE. Het antwoord van de HEERE is: heerlijkheid voor Israël, een heerlijkheid die afkomstig is van God Zelf.

Het laatste vers, Hs 14:10, is een samenvatting van de profetie. Hosea heeft in zijn profetie gesproken over de in dat vers genoemde rechte wegen van de HEERE, zowel in oordeel als in zegen.

Nederlands vers (14:1)

Samaria moet boeten

Samaria vertegenwoordigt hier het hele noordelijke rijk van de tien stammen. De voortdurende weerspannigheid tegen zijn God is er de oorzaak van dat God het oordeel, dat Hij zo lang heeft uitgesteld, wel moet uitvoeren. Zo wordt de straf die is aangekondigd (Hs 9:11-12), daadwerkelijk uitgevoerd. Het oordeel is radicaal.

Het zwaard zal zijn verderfelijke werk doen in drie stadia van het leven:

1. Eerst vallen de volwassenen ten prooi aan het zwaard, vooral natuurlijk zij die tegenstand kunnen bieden;

2. dan de kleine kinderen, want die zullen in de toekomst tegenstand kunnen bieden;

3. ten slotte het ongeboren kind, waardoor de groei van het volk wordt voorkomen.

De gruweldaden die hier beschreven worden, gebeuren niet alleen in primitieve tijden of door primitieve volken. Ze zijn niet alleen van die tijd, ze zijn er ook in onze tijd en ze zullen er ook in de eindtijd zijn.

Nederlands vers (2)

Bekering

Het lange twistgesprek dat de HEERE in de voorgaande hoofdstukken met Zijn volk heeft gevoerd, eindigt met een prachtige, positieve dialoog. In het gedeelte dat nu volgt, zien we de ontknoping van Gods wegen met Zijn volk. Hier vinden we geen oordeelsaankondigingen meer.

Zonder terugkeer tot God is er geen verlossing voor de gevallen mens. Daarom begint de zegen met de oproep tot bekering en het gehoor dat daaraan gegeven wordt. Het lijkt erop dat Hosea in de geest de val van het volk al heeft gezien en het vanuit die positie oproept tot bekering. Dit is af te leiden uit het woord “gestruikeld”, dat de feitelijke, complete ondergang van Israël inhoudt.

Bekering wil zeggen: je omkeren op de weg die je gaat en in tegenovergestelde richting gaan lopen. Eerst loopt een mens met zijn rug naar God toe. Als hij zich bekeert, keert hij zich om en kijkt hij naar God en vraagt Hem wat hij moet doen om behouden te worden. [Zie uitvoerig het boekje ‘Bekering en doop’ op www.oudesporen.nl.] Zo komt ook Israël tot bekering.

Nederlands vers (3)

Belijdenis

Bekering is de eerste stap. Dan moet belijdenis volgen. Die belijdenis geeft uiting aan de bekering. Het zullen natuurlijk woorden moeten zijn die echt weergeven wat in het hart is. Het hart moet als het ware de tong dicteren. De zonde moet genoemd worden. In de belijdenis van het volk komt de erkenning van de ongerechtigheid duidelijk tot uiting. Ze hebben dingen gedaan zonder rekening te houden met God. De woorden waarmee ze hun belijdenis uitspreken, worden hun door Hosea aangereikt. Zo mogen wij ook mensen helpen om hun belijdenis onder woorden te brengen.

Hun uitgesproken belijdenis wordt vergeleken met het brengen van offers. Letterlijk staat er: “Dan zullen wij de jonge stieren van onze lippen nakomen.” Dat duidt op het bewustzijn dat God hun belijdenis als een offer zal aannemen, met in hun hart de verschuldigde eerbied die daarbij hoort. Ze zijn zich bewust dat hun zonden groot en vele zijn en dat een groot offer – een jonge stier is een groot offer – nodig is om al die overtredingen te kunnen vergeven. Dat offer is in werkelijkheid door de Heer Jezus gebracht. Zijn offer is groot genoeg om alle zonden tot en met de grootste zonde te kunnen vergeven.

De schrijver van de brief aan de Hebreeën haalt dit vers uit Hosea aan om de gelovigen aan te sporen God te eren (Hb 13:15). Hij zegt daarmee dat God het waard is om Hem altijd, niet alleen bij schuldbelijdenis of tijdens bepaalde diensten, te loven en te prijzen. Hebben wij daar niet alle reden toe?

Het volk, en dat geldt voor ieder mens die weet dat hij schuldig voor God staat, wordt aangemoedigd naar God te gaan en Hem om vergeving te vragen. Het volk wordt als het ware opgeroepen erop te vertrouwen dat ze met een vergevende God te maken hebben. Ook vandaag mag iedereen weten dat onze God een God van vergeving is (Ne 9:17b). Vergeven is een gezindheid die bij Hem hoort, die in Hem aanwezig is. Hij is “een vergevend God” (Ps 99:8). Hij is “goed, mild om te vergeven” (Ps 86:5). “Hij vergeeft veelvuldig” (Js 55:7). Hij vergeeft en gedenkt de zonde niet meer (Jr 31:34).

Het woord ‘vergeven’ wil ten eerste zeggen dat de straf die het zondige gedrag verdient, wordt kwijtgescholden; ten tweede houdt dat woord in dat de oorzaak van de overtreding volledig wordt verwijderd. God kan op deze radicale wijze met de zonde omgaan omdat Hij daarvoor een rechtvaardige grondslag heeft en wel het plaatsvervangend en verzoenend offer van Christus. Want “zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hb 9:22).

Na zo onder de indruk te zijn gekomen van de vergevende God kan de bewondering voor Hem niet uitblijven: “Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van Zijn eigendom?” (Mi 7:18). Met zo’n God heeft Israël te maken. Zo kent Hosea Hem en daarom kan hij het volk aansporen naar die God te gaan. Het volk mag ook rekenen op een totale vergeving, waarbij geen enkele zonde overblijft die niet vergeven is. “Alle ongerechtigheid” wordt vergeven.

Copyright information for DutKingComments