Hosea 2:14

Nederlands vers (13)

God gaat Zijn volk lokken

Met dit vers begint een beschrijving van wat God in de toekomst met Zijn volk zal doen. Die beschrijving loopt door tot het eind van het hoofdstuk. Na de oordeelsaankondigingen volgen nu de heilsbeloften. Het oordeel dat God wel moet aankondigen en ook moet voltrekken, is niet Zijn laatste woord tot Zijn volk. Het “daarom” waarmee het vers begint, leidt hier de zegen in, zoals het “daarom” van de Hs 2:5; 8 het oordeel inleidt.

De plaats die God uitkiest om met het zegenen te beginnen, is de woestijn. Daar moet het volk leren dat de valse goden haar niet rijk hebben kunnen maken. In de eenzaamheid van de woestijn, alleen met de HEERE, zal ze leren waarheen haar zonde haar heeft gebracht. Daar zal ze het gemis van de zegeningen voelen die God haar in Zijn land had gegeven. Dit is Gods weg met Zijn volk om haar ten laatste wel te doen.

Dit wegvoeren in de woestijn doet God als Hij Zijn volk door de Assyriërs laat wegvoeren en laat verstrooien in “de woestijn van de volken” (Ez 20:35-36). De woestijn is de plek waar de ‘jeugdherinneringen’ worden opgehaald. God kan hen daar herinneren aan de dagen van weleer, toen Israël in haar eerste liefde Hem is nagevolgd (Jr 2:2). Het woord “woestijn” hier in Hosea en de aanhaling van ‘Egypte’ in het volgende vers wijzen op een historische overeenkomst met de tijd van Israëls vertrek uit Egypte. Zoals God het volk toen heeft opgedragen Egypte te verlaten, de woestijn in te gaan en te beginnen met de reis naar het beloofde land, zo zal Hij dat in de toekomst ook doen.

Net zoals in die tijd, de tijd van haar eerste liefde, zal het volk opnieuw in de “woestijn” worden gebracht. Daar zal God het beproeven, oordelen en reinigen, opdat het de weg van zegen terug zal vinden en opnieuw in het bezit van het land zal komen. Velen zullen geoordeeld worden. Slechts een overblijfsel zal er daadwerkelijk komen. Zo is het ook gegaan bij de uittocht uit Egypte op de weg naar het beloofde land. De lichamen van velen zijn gevallen in de woestijn.

Het is opmerkelijk hoe dit oordeel van verstrooiing hier wordt voorgesteld, namelijk als een zaak van Goddelijke liefde. God zegt dat Hij haar erheen zal “lokken” en daar “naar haar hart spreken” zal. Hij ‘lokt’ haar. Hij sleept haar dus niet aan de haren mee de woestijn in. Het woord voor “lokken” bevat de gedachte van ‘overreden door middel van aantrekkelijke voordelen’.

Achter de dwang van de verstrooiing, die noodzakelijk is vanwege haar ontrouw, gaat dus Gods liefde schuil. God wil Zijn volk weer voor Zich alleen hebben. “Naar haar hart spreken” wil zeggen ‘vriendelijk, bemoedigend, vertroostend tot iemand spreken’. Dezelfde uitdrukking wordt gebruikt in Jesaja 40 en Ruth 2, waar het ook de bedoeling is de ander op zijn of haar gemak te stellen (Js 40:2; Ru 2:13).

Zoals voor Israël de woestijn een beeld is van verstrooiing onder de volken, zo is voor ons de woestijn een beeld van de plaats waar God ons op de proef stelt en vormt. In ons persoonlijke leven begint, na een afwijken van de weg met de Heer, het herstel ook vaak doordat we in beproeving terechtkomen.

We ontdekken dat het leven zonder God toch niet die bevrediging geeft die we ervan hebben verwacht. We doen teleurstellende ervaringen op. Het leven gaat er uitzien als een woestijn. Er is niets ‘eetbaars’ te vinden, niets wat een mens echt voldoening kan geven. Maar dan ontdekken we ook dat God ons in die beproeving heeft ‘gelokt’ en daarin ‘tot ons hart wil spreken’. Zo doet God, ook met ons, omdat Hij de Zijnen liefheeft.

Copyright information for DutKingComments