Hosea 2:7-8

Nederlands vers (6)

Het besluit om terug te keren

In dit vers volgt de uitwerking van wat God in Hs 2:5 heeft gedaan. Als Israël tevergeefs een beroep doet op de volken van wie ze zoveel voordeel hebben genoten, zullen ze zich gaan herinneren dat ze het bij God zo slecht nog niet hebben gehad. Ze zullen naar Hem terugkeren. Helaas ontbreekt de belijdenis van zonde. Er is van berouw geen sprake. Van walging over hun zonde is niets te bekennen en de afgoden worden niet opgegeven.

Met de verloren zoon in Lukas 15 gaat dat anders. Die jongen denkt ook dat het in de wereld beter is dan thuis. Maar als hij in de ellende zit, herinnert hij zich hoeveel beter hij het thuis heeft gehad. Als hij opstaat en teruggaat naar huis, doet hij dat wél met een belijdenis (Lk 15:13-20).

Zou Israël ook maar met zo’n belijdenis naar God teruggekeerd zijn. Het volgende vers maakt duidelijk dat zij er geen besef van hebben dat God hun alles, wat zij aan de afgoden toeschrijven, heeft gegeven.

Dit beeld van Israël is ook van toepassing op naamchristenen. Men zoekt de wereld en zijn voordelen, zijn rijkdom en voorspoed, het aangename bestaan, zonder te vragen naar God. Maar het kan gebeuren dat er in de wereld geen voordeel meer te halen is, bijvoorbeeld door een natuurramp die alle overvloed van een land wegneemt, of door een ziekte die aan alle plannen een einde maakt. Dan ontstaat de neiging om die aloude ‘godsdienst’ toch maar weer van stal te halen. In oorlogstijd stromen de kerken vol en als er persoonlijke nood is, begint men vaak weer te bidden. Maar als men uitsluitend door de nood weer naar God gaat vragen, zonder dat er van berouw en bekering sprake is, is dit slechts een holle frase. God zal er zeker niet naar luisteren (Jb 35:12-13; Jb 35:9-10).

Nederlands vers (7)

God niet als de Gever erkend

God is de bron van alle zegen. “Het koren, de nieuwe wijn en de olie” worden vaker samen genoemd (Dt 7:13; Dt 11:14; Dt 12:17; Dt 14:23; Dt 28:51). Ze zijn de drie hoofdzegeningen van het land. Als men de gaven die God in de natuur of op geestelijk gebied geeft, los van Hem als de Gever gaat beschouwen, is de ontrouw geboren. Israël is het besef kwijt dat het alles wat het bezit aan God te danken heeft.

We zien dat dit de zonde in de wereld heeft gebracht. In het paradijs zegt God tegen de mens dat hij van alle bomen van de hof vrij mag eten. Maar wat staat bij Eva voorop? Uit haar antwoord aan de slang blijkt dat bij haar de vrucht op de voorgrond staat en niet het vrij mogen eten. Haar aandacht is gericht op de gave en niet op de Gever. En dan gaat het mis. In zekere zin zegent God alle mensen (Mt 5:45b; Hd 14:17). Maar net zomin als Israël en net zomin als Eva beseft de moderne mens dat God de bron is van het voedsel en de vreugde die hij elke dag mag genieten.

Israël dankt niet alleen God er niet voor, ze gebruiken in hun vermetelheid de geschenken van God om ze aan de Baäl te geven. Dat gebeurt bijvoorbeeld door van het goud een beeld voor de Baäl te maken, maar ook door aan dat zelfgemaakte beeld allerlei wijgeschenken te offeren. Mogelijk staat de naam ‘Baäl’ hier voor alle afgoden, waarvan Baäl de populairste is.

We mogen onszelf wel afvragen: Waarvoor gebruik ik wat ik van God heb gekregen? Dien ik mijzelf ermee? Of dien ik er wel anderen mee, maar dan alleen om het voordeel dat het mij weer oplevert? Of dien ik er soms de goden van deze tijd mee, door volledig op te gaan in mijn carrière, door overmatige aandacht en geld te besteden aan hoe ik er uitzie of door mij in te spannen zo krachtig mogelijk te kunnen argumenteren? Zo zijn er wel meer voorbeelden te noemen waarbij iemand wat hij van God heeft gekregen, misbruikt tot eer van zichzelf.

Copyright information for DutKingComments