‏ Hosea 4:2

Diverse ongerechtigheden

Als trouw, goedertierenheid en kennis van God ontbreken, is er ruim baan voor allerlei ongerechtigheden of zonden. Als de band met God is doorgesneden, heeft dat ook kwalijke gevolgen voor de verhoudingen tussen mensen onderling. Waar Gods rechten worden miskend, wordt wat normaal is tussen mensen ook uit het oog verloren. Dat zien we al bij Adam en Eva. Zodra zij van God zijn afgeweken, vallen ze ook elkaar af. Ze geven elkaar de schuld. Ook bij hun kinderen wordt het niet erkennen van Gods rechten zichtbaar. Kaïn slaat Abel dood.

Uit de zonden die Hosea met korte, krachtige woorden opsomt, blijkt hoe het volk de wet van God met voeten treedt. Verschillende geboden, waarop hieronder kort wordt ingegaan, worden hier op grove wijze overtreden:

1. “vloeken”, dat is zweren om een leugen te bevestigen, is een overtreding van het derde gebod,

2. “liegen” van het negende,

3. “moorden” van het zesde,

4. “stelen” van het achtste en

5. “overspel plegen” of echtbreken van het zevende (Ex 20:1-17).

De overtreding van het zesde gebod, moorden, wordt door Hosea extra benadrukt. De uitdrukking “bloedbad volgt op bloedbad” luidt letterlijk ‘bloedige daad raakt aan bloedige daad’. Blijkbaar is het moorden een heel gewone zaak geworden die veelvuldig plaatsvindt. Het lijkt alsof de ene moord de volgende aanraakt, alsof het een soort moordestafette is. Hierdoor is het land van bloedschuld vervuld (2Kn 21:16; Ps 106:38).

Met vloeken wordt het zweren van een eed bedoeld. Hiermee wordt bekrachtigd wat gezegd is. We moeten in dit verband vooral denken aan leugenachtige uitspraken die voor absoluut waar moeten doorgaan. Dit staat in verband met het derde gebod: “U zult de Naam van de HEERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt” (Ex 20:7; vgl. Lv 19:12).

De Heer Jezus leert ons de ware bedoeling van dit gebod (Mt 5:33-37). De eed waarover het daar gaat, heeft betrekking op het onderling verkeer tussen mensen in het leven van alle dag. Er zijn mensen die hun woorden met het zweren van een eed kracht willen bijzetten. Dat gebeurt vooral als hun eerlijkheid in twijfel wordt getrokken. De Heer verbiedt dit soort zweren (of vloeken).

Het is een bewijs van zwakheid of mogelijk zelfs leugenachtigheid als wij onze woorden vergezeld laten gaan van allerlei krachttermen om daarmee geloofwaardigheid te willen afdwingen. De Heer zegt: “Laat uw woord ja echter ja zijn, [en uw] nee nee; en wat meer is dan dit is uit de boze” (Mt 5:37). Men moet ons kennen als mensen die te vertrouwen zijn in wat ze zeggen. Niet leugenachtig, niet dubbelzinnig, maar betrouwbaar, eerlijk. Kent iedereen ons zo?

Nauw verwant aan vloeken of zweren is liegen. Het gaat hier om duidelijk en bewust onwaarheid spreken. Wie dat doet, overtreedt het negende gebod: “U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste” (Ex 20:16). Vloeken of zweren is meer een persoonlijke zaak; bij liegen is ook een ander betrokken. De waarheid wordt geweld aangedaan, meestal om de ander in een kwaad daglicht te stellen. Dit gebeurt om er zelf beter van te worden of in elk geval niet slechter. Meer nog dan bij vloeken of zweren blijkt hier de verdorven verhouding tussen de leden van Gods volk.

In de gemeente in Efeze is ook sprake van dit kwaad. En vandaag, zo kan wel worden gezegd, komt het voor in de gemeente in ‘Overal’. Paulus heeft voor die situatie de volgende aanbeveling: “Legt daarom de leugen af en spreekt [de] waarheid, ieder met zijn naaste, want wij zijn leden van elkaar” (Ef 4:25). De leugen moet voor God worden beleden als zonde en op die manier worden weggedaan.

Het is trouwens kortzichtig om als leden van de gemeente tegen elkaar te liegen. We zijn immers “leden van elkaar”. De gemeente wordt in de Bijbel vergeleken met een lichaam (Ef 1:22-23; Ko 1:18). Het is zonder meer dwaas als het ene lid van mijn lichaam iets doet waardoor een ander lid beschadigd wordt of pijn lijdt. Daardoor loopt het hele lichaam schade op.

Welnu, zo is het ook gesteld in onze verhouding ten opzichte van elkaar als leden van het lichaam van Christus. Maar daar moet dan iets positiefs voor in de plaats komen. We moeten de waarheid en over de waarheid spreken met elkaar. Dat bouwt op. Waarover en hoe praten wij met elkaar?

Bij liegen tegen de naaste wordt de naaste kwaad gedaan. Moord gaat nog een stapje verder. Wie iemand vermoordt, belet hem verder te leven. Dan wordt het zesde gebod overtreden: “U zult niet doodslaan” (Ex 20:13). Niet alleen wordt de persoon het leven benomen, het is voor hem ook niet meer mogelijk te genieten van wat God gegeven heeft. Het is Gods bedoeling dat Zijn volk leeft in een land dat overvloeit van melk en honing. Daaraan komt voor de vermoorde persoon een abrupt einde.

Misschien dat wij niet vlug de kans lopen een ander in letterlijke zin te vermoorden. Toch komt het woord van Johannes in zijn eerste brief wel dichtbij als hij zegt: “Ieder die zijn broeder haat, is een mensenmoordenaar, en u weet dat geen mensenmoordenaar eeuwig leven in zich heeft wonen” (1Jh 3:15). Het is niet Gods bedoeling dat wij proberen onze broeder en zuster in geestelijke zin het leven te benemen, maar juist het leven voor hem of haar zo aangenaam mogelijk te maken. Dat kan alleen als er in plaats van haat, liefde in onze harten is. Als de liefde in onze harten werkzaam is, zullen wij, in plaats van onze broeder het leven te benemen, zelfs in staat zijn ons eigen leven voor onze broeder af te leggen.

De liefde die in staat is dit op te brengen, hebben we leren kennen in de Heer Jezus, Die Zijn leven daadwerkelijk voor ons heeft afgelegd (1Jh 3:16). Alleen door te zien op Hem kunnen we het opbrengen onszelf helemaal voor onze broeder of zuster weg te cijferen opdat zij van het ware leven, het leven met de Heer Jezus, kunnen genieten. Geven wij onze broeder en zuster de ruimte om te leven?

Stelen wil zeggen aan een ander iets ontnemen wat hem toebehoort. Dit is een overtreding van het achtste gebod: “U zult niet stelen” (Ex 20:15). Het gaat wel minder ver dan moord, want daarbij neem je iemand zijn leven af. Bij stelen gaat het om iemands eigendommen, waarvoor de dief geen respect heeft.

In het al eerder aangehaalde Efeziërs 4 staat iets voor iedereen die zijn handen niet kan thuishouden: “Laat hij die een dief was, niet meer stelen, maar veeleer arbeiden en met zijn handen het goede werken, opdat hij kan meedelen aan hem die gebrek heeft” (Ef 4:28). Ook hier wordt aan de ene kant de zonde veroordeeld, terwijl er iets positiefs voor in de plaats wordt gesteld.

De opdracht is dat er gewerkt moet worden. In praktische zin is dat een verstandige zaak. Wie niets doet, loopt groot gevaar op een verkeerde manier aan inkomsten te komen. Door te werken kan iemand in zijn eigen onderhoud voorzien. Maar werken is geen ‘must’ om alleen in de eigen behoeften te kunnen voorzien. Paulus, geleid door de Heilige Geest, zegt dat de gelovigen moeten werken, juist ook om mee te delen aan anderen die gebrek hebben.

Dit is nu typisch christelijk. Daar komt de ander eerst en dan pas denk je aan jezelf. Zo werkt dat in Gods gemeente. Wat doen wij met onze bezittingen, zowel stoffelijk als geestelijk? Stellen wij die ook ter beschikking van onze medegelovigen?

Bij stelen gaat het meestal om materiële zaken, maar het is ook mogelijk om in immaterieel opzicht te stelen. We kunnen ook iemands woorden stelen: ”Daarom zie, Ik zál de profeten! spreekt de HEERE, die Mijn woorden van elkaar stelen” (Jr 23:30). Het gaat erom dat we dingen kunnen zeggen waaruit blijkt dat we alleen een ander napraten, zonder dat we er zelf over hebben nagedacht en ze tot ons geestelijk bezit hebben gemaakt. We kunnen ook iemands eer stelen, dat wil zeggen, met de eer gaan strijken die iemand anders toekomt. In plaats daarvan wordt tegen ons gezegd dat we “eer” moeten geven “aan wie eer” toekomt (Rm 13:7).

Dan nog iets. De Heer Jezus heeft ieder lid van de gemeente een gave gegeven. De bedoeling daarvan is dat ieder lid de andere leden daarmee dient. Iemand anders dienen betekent dat door onze dienst de ander beter kan functioneren, dat wil zeggen zijn of haar taak meer tot eer van de Gever kan verrichten. Zo zijn alle leden een gave aan elkaar. Als we die gave gebruiken ‘tot verheerlijking’ van onszelf of we doen helemaal niets met onze gave, dan plegen we diefstal. We beroven de gemeente van het gebruik van de gave. Een gave is niet iets om ons op te beroemen. Hij is ook maar gekregen (1Ko 4:7). Wat doen wij met onze gave?

Hosea besluit zijn opsomming van zonden met overspel plegen, een overtreding van het zevende gebod: “U zult niet echtbreken” (Ex 20:14). Over het huwelijk en de ontrouw daarin is bij de bespreking van Hosea 1 en Hosea 3 al veel gezegd. In de verhoudingen die tussen mensen kunnen bestaan, is het huwelijk de meest hechte. De huwelijksband is niet alleen hecht, hij is in Gods oog onverbrekelijk. “Wat dan God heeft samengevoegd, laat een mens dat niet scheiden” (Mt 19:6). Let wel, er staat “wat”, niet ‘wie’. Het woord “wat” geeft aan dat het gaat om de instelling van het huwelijk op zich. Wat door de band van het huwelijk is samengevoegd, mag niet worden gescheiden.

Nu is ook hier, net als in het geval van moord, misschien het gevaar van overspel niet direct aanwezig. Maar laten we ons niet vergissen. De Heer Jezus wijst op dit gevaar in de bergrede: “U hebt gehoord dat gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u, dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar heeft gepleegd in zijn hart” (Mt 5:27-28).

Als de Heer dat al tegen Zijn discipelen zegt, is het zeker voor ons geen overbodige luxe dit woord ter harte te nemen. De wereld waarin we leven, is voor een groot deel op seks gericht. Onderzoeken wijzen uit dat ook mensen die zich christen noemen, regelmatig naar seksprogramma’s kijken. Onderzoeken die erop gericht zijn in kaart te brengen hoeveel christenen via internet pornosites bezoeken, liegen er ook niet om.

De Heer Jezus geeft de oplossing, waardoor we niet in dit gevaar hoeven te vallen. Die oplossing is dat we zonder pardon alles wegdoen uit ons leven wat ons tot zonde kan verleiden. “Als nu uw rechteroog u een aanleiding tot vallen is, trekt het uit en werp het van u; … En als uw rechterhand u een aanleiding tot vallen is, hak die af en werp die van u” (Mt 5:29-30).

Copyright information for DutKingComments