Hosea 8:5-6

Hoe lang nog?

De afgoderij wordt gehekeld. Ze vindt plaats in het land van Samaria, in navolging van het kalf dat in Bethel staat. God spreekt er Zijn afschuw over uit. Hoe lang moet Hij het nog verdragen, voordat zij zich van deze gruwelen zullen reinigen? De vraag “hoelang?” geeft Gods verlangen naar hun herstel aan, het toont Zijn lankmoedigheid. De HEERE roept met Zijn hart en dat kan nu juist niet van Israël worden gezegd, dat is wat bij hen ontbreekt. Hun hart is onzuiver in zijn motieven.

Het einde van de afgod

Het kalf is mensenwerk, het komt niet van God. Een met handen gemaakte god is geen god. Toch meent de mens in zijn dwaasheid en verblindheid dat met handen gemaakte goden wel degelijk goden zijn. Als Paulus ervan wordt beschuldigd deze dwaasheid aan de kaak te hebben gesteld, krijgt hij de hele menigte tegen zich (Hd 19:26-28). Behalve dat het dwaas en onzinnig is, is het ook een gruwelijke zonde.

Ook Jesaja laat op spottende toon de dwaasheid zien om te knielen voor het werk van mensenhanden. Een beetje nuchter denken moet iemand de onzinnigheid ervan doen inzien. Jesaja beschrijft een man die naar het bos gaat en daar een boom omhakt die hij zelf gekweekt heeft. Een deel van die boom gebruikt hij om een vuurtje van te maken, zodat hij brood kan bakken. Van een ander deel van diezelfde boom maakt hij een gesneden beeld en knielt daarvoor neer (Js 44:13-19).

Wat van het beeld overblijft, zijn slechts splinters of as, een toonbeeld van de machteloosheid van de afgod om zichzelf en zijn vereerders te beschermen. Er zal mee gebeuren wat Mozes heeft gedaan met het gouden kalf: “En hij nam het kalf dat zij gemaakt hadden, verbrandde het in het vuur, vermaalde het totdat het tot stof verpulverd was, strooide dat uit op het wateroppervlak en liet het de Israëlieten drinken” (Ex 32:20).

Copyright information for DutKingComments