Isaiah 1:18

Oproep tot bekering

God roept het volk op zich te wassen en te reinigen (Js 1:16; vgl. Ps 51:9). In deze oproep horen we de oproep van Johannes de doper tot de godsdienstige leiders die tot zijn doop komen: “Brengt dan vrucht voort, de bekering waardig” (Mt 3:8). Alle offers die zij huichelachtig brengen, bewerken voor God geen reiniging van hun zondige daden.

De oproep zich te wassen betekent dat ze vuil zijn. Wassen gebeurt met water. In geestelijk opzicht houdt dit in, dat iemand door het lezen of horen van Gods Woord, dat met water wordt vergeleken (Jh 15:3; Ef 5:26), inziet dat hij een zondaar is en dat erkent. Belijdenis van de zonden wordt door God beantwoord met reiniging van de zonden. Die reiniging gebeurt op de grondslag van het bloed van Christus (1Jh 1:7b; 9).

Als ze zich gewassen en gereinigd hebben, zal er ook gehoor worden gegeven aan de oproep om de “slechte daden” (Js 1:16a) van voor Gods ogen weg te doen. Dan ook is er de gezindheid om op te houden “met kwaad doen” (Js 1:16b), waardoor de weg vrij is om “goed te doen” (Js 1:17; Jk 4:8b; Rm 12:9). Iemand kan niet leren goed te doen als hij niet eerst ophoudt met kwaad doen.

Iemand die goed doet, zal het recht zoeken, wat tot uiting komt in zorg voor de zwakken en kwetsbaren in de samenleving. Recht zoeken betekent dan ook, zo zegt Jesaja, het helpen van “de verdrukte”, het recht doen aan “de wees” en het bepleiten van “de rechtszaak van de weduwe”. Juist deze zwakken en kwetsbaren worden door hen uitgebuit (Js 1:23). Door een totale omkering van hun gedrag tegenover hen zouden ze laten zien Zijn volk te zijn.

Om dit te bereiken roept de HEERE hen op met Hem een rechtszaak te voeren (Js 1:18). Dan zal Hij hun de rechtvaardigheid van Zijn handelingen laten zien. Tevens zal Hij, als ze Zijn rechtvaardige handelingen erkennen, hen van hun zonden reinigen en hun Zijn vergeving schenken. Hij kan dat doen op de basis van het werk dat Zijn Zoon, de volmaakte Knecht van de HEERE, als het schuldoffer zal volbrengen aan het kruis (Js 53:7-12; Rm 3:25). God biedt hier op ongeëvenaarde wijze volledige vergeving en reiniging aan op basis van recht, hoe zwaar en vaak iemand ook gezondigd mag hebben.

God wijst hen op hun zonden die “als scharlaken” en “als karmozijn” zijn. Scharlaken en karmozijn zijn beide een bloedrode kleur. Het is de kleur die aangeeft dat er bloedschuld op hen rust. Hun handen zijn rood van het bloed dat ze daarmee vergoten hebben en waarvoor geen middel bestaat waarmee ze het kunnen wegwassen (Jr 2:22). Als ze echter hun zonden belijden en pleiten op Gods genade, zullen ze wit worden door de vergeving die ze na hun belijdenis van God ontvangen. De witheid wordt vergeleken met sneeuw en wol. Het wijst op de onbesmette reinheid van pasgevallen sneeuw en de weldadige warmte van wol die beschermt tegen de kou van de zonde en de wereld.

Profetisch is wat we hier lezen een oproep tot het volk om hun twee zonden te erkennen en te belijden. Die twee zonden zijn ten eerste de verwerping van Christus en ten tweede de afgoderij die uitmondt in het aannemen van de antichrist. Dit profetische aspect wordt vooral in het tweede deel van Jesaja besproken.

De HEERE houdt hun voor dat ze op twee manieren kunnen reageren. Ook houdt Hij hun van elke reactie de gevolgen voor. De eerste reactie kan zijn dat ze gewillig zijn, bereid om naar Hem luisteren (Js 1:19). Het gevolg daarvan zal zijn dat er zegen komt, dat wil zeggen dat ze “het goede van het land eten” zullen. De tweede reactie is dat ze weerspannig weigeren en ongehoorzaam zijn. In dat geval zullen ze omkomen door het zwaard (Js 1:20). Ze kunnen er zeker van zijn dat óf de zegen óf de vloek zal komen omdat “de mond van de HEERE heeft gesproken”. Zijn uitspraken zijn nooit loze uitspraken, maar vol werkzame kracht. Wat Hij zegt, gebeurt.

In de Js 1:19-20 beluisteren we een woordspeling. Als ze gewillig zijn en luisteren, zullen ze het goede van het land eten; maar als ze weigeren en ongehoorzaam zijn, zullen ze door het zwaard gegeten worden. In het ene geval zullen ze voedsel tot zich mogen nemen dat God hun geeft; in het andere geval zullen ze zelf als voedsel dienen voor het zwaard van hun vijanden.

Profetisch is hier sprake van twee groepen mensen die we in de eindtijd vinden. We herkennen de ene groep, zij die ‘eten’, in het gehoorzame gelovig overblijfsel. De andere groep, zij die ‘gegeten worden’, herkennen we in de grote, ongehoorzame massa van Israël. Toen Christus kwam, heeft het volk als geheel Hem niet aangenomen (Jh 1:11), terwijl het overblijfsel Hem wel heeft aangenomen (Jh 1:12).

Als straks de antichrist komt, zal het volk hem aannemen (Jh 5:43), terwijl het overblijfsel hem zal verwerpen. Hierdoor zal het overblijfsel uiteindelijk zegen ontvangen en eten, terwijl het onwillige volk door het zwaard gegeten zal worden. Het zwaard, dat uit de mond van de HEERE komt (vgl. Op 19:15), is Assyrië, die ook de roede van Gods toorn wordt genoemd (Js 10:5).

Luisteren naar de Heer leidt voor ons tot geestelijke zegen. Voor ons betekent het “goede van het land eten” (Js 1:19) dat we ons voeden met “alle geestelijke zegening” (Ef 1:3) die door het werk van de Heer Jezus ons deel is. Als wij ongehoorzaam zijn, zal ons geestelijk leven verdorren en zal ons getuigenis verdwijnen.

Copyright information for DutKingComments