Isaiah 1:9

Een overblijfsel

Te midden van alle ontrouw en Gods oordeel daarover getuigt de HEERE van Zijn liefde voor Sion door over de stad als “dochter” te spreken (Js 1:8). Sion is hier de dochter, een jonge vrouw die eigenlijk de bruid van God is. Sion is de dichterlijke naam voor Jeruzalem. Het is dan ook beter om het Hebreeuwse Bath-Tsion niet te vertalen met ‘de dochter van Sion’, maar met ‘de dochter Sion’.

God voorkomt dat de Assyriërs Jeruzalem innemen. Te midden van het verwoeste land staat alleen Jeruzalem nog overeind. Maar er is niet veel over van de vroegere heerlijkheid van de stad. Ze lijkt op “een hutje in een wijngaard” en “een nachthutje in een komkommerveld”. Het ene hutje is voor de bewakers van de wijngaard en het andere voor de bewakers van het komkommerveld. De bewakers zijn de enige menselijke wezens in een wijd en zijd verlaten omgeving. Sion wordt ook vergeleken met “een belegerde stad”. Een stad die belegerd wordt, wordt uitgehongerd. Alle kracht en schoonheid verdwijnen.

De enkele bewoners van de in Js 1:8 genoemde hutjes worden aangeduid met de uitdrukking “een gering aantal ontkomenen” (Js 1:9). Dat er een overblijfsel is, is alleen aan Gods genade te danken. Hij, “de HEERE van de legermachten”, heeft ervoor gezorgd dat zij “overgelaten” zijn. Als Hij niet zou hebben ingegrepen en een overblijfsel zou hebben bewaard, zouden ze “als Sodom … geworden zijn” en aan “Gomorra gelijk geworden zijn” en net als deze steden letterlijk omgekomen zijn. Door een overblijfsel over te laten verwerpt God Zijn volk niet volledig en niet voorgoed. Het is zelfs zo, dat het overblijfsel in dit boek de plaats van het hele volk krijgt.

Profetisch zal dit uiteindelijk vervuld worden als het toekomstige Assyrië, ook aangeduid als de koning van het noorden, Israël zal verwoesten. Ook dan zal God een overblijfsel, “een derde” (Zc 13:8c), voor Zichzelf behouden.

Paulus haalt Js 1:9 in zijn brief aan de Romeinen aan om aan te duiden dat de behoudenis van de geredden alleen aan God te danken is (Rm 9:29). Dit geldt in geestelijk opzicht ook voor ons als gemeente van Christus. Vanwege onze ontrouw zou de Heer ons als gemeente niet als Zijn getuigenis op aarde kunnen handhaven. Dat we er, al is het gering in aantal, nog zijn, is alleen aan Zijn genade te danken (vgl. Kl 3:22-24). De erkenning daarvan zou ons tot grote toewijding moeten brengen.

Het overblijfsel erkent die genade, want ze zien in dat ze een plotselinge en totale verwoesting hebben verdiend. Het onafwendbare oordeel dat de massa zal treffen, zal na de voltrekking ervan de herinnering oproepen aan wat met Sodom en Gomorra is gebeurd (Dt 29:22-23). Dat zullen we in de eindtijd zien. Dan zal de goddeloze massa door het vuur van het oordeel omkomen, terwijl het overblijfsel wordt bevrijd en gezegend als knechten van de HEERE onder Zijn rechtvaardige Knecht.

Het is belangrijk in gedachten te houden dat met Sion het aardse Jeruzalem wordt bedoeld en niet de gemeente. Nergens in de profetieën van het Oude Testament is sprake van de gemeente. De gemeente is in de tijd van het Oude Testament namelijk een verborgenheid (Ef 3:5). De profetieën gaan over Gods koninkrijk op aarde. God heeft dat in Israël vorm willen geven. Door hun ontrouw hebben zij niet beantwoord aan Gods gedachten en zijn zij voor een tijd verworpen. Gods plan zal echter in het vrederijk onder de regering van de Heer Jezus werkelijkheid worden.

Voor de gemeente, die in de hemel thuishoort, is het koninkrijk van God op dit moment niet uiterlijk, maar geestelijk (Rm 14:17). Allen die belijden christen te zijn, kunnen uit de profetieën wel veel geestelijke lessen trekken voor hun praktische geloofsleven (1Ko 10:6; 11). Dat zien we, als we de overeenkomst zien tussen Israël als falend getuigenis van God op aarde toen en de christenheid als falend getuigenis van God op aarde nu (Rm 11:16-24).

Copyright information for DutKingComments