Isaiah 14:1-11

De HEERE ontfermt Zich over Jakob

Zoals aan het einde van het vorige hoofdstuk is gezegd, geeft het woord “want”, waarmee Js 14:1 begint, aan dat het onderwerp van het vorige hoofdstuk wordt voortgezet en uitgelegd. Nu wordt de reden gegeven van het oordeel over de heidense heerser dat in het vorige hoofdstuk wordt beschreven. Die reden is dat de HEERE Zich over Jakob, de twaalf stammen, zal ontfermen en Zijn verkiezing van Israël, de twaalf stammen, zal waarmaken. Het oordeel over de heidenvolken zal Zijn volk laten zien dat Hij aan hun kant staat.

De voorvervulling ten tijde van Zerubbabel geldt slechts het tweestammenrijk. De volle vervulling in de toekomst geldt de twaalf stammen van Israël. Ten tijde van Zerubbabel blijft Juda onder het gezag van de volken. In de toekomst zal Israël gezag krijgen over de volken (Js 14:2).

Er zijn in dit verband vier aspecten te onderscheiden:

1. Oordeel over Israël: De heidense heerser is door de HEERE gebruikt om Zijn volk te tuchtigen omdat Zijn volk eigenwillig en opstandig is geworden.

2. Oordeel over de volken: De arrogantie en buitensporige wreedheid van de heidenvolken in hun optreden noodzaken Hem Zijn oordeel over deze volken te brengen als zij hun taak als tuchtroede voor Israël hebben volbracht.

3. Zegen over Israël: De beloften aan de vaderen gedaan, moeten worden vervuld. Dit betekent dat er een herstel van Israël moet plaatsvinden.

4. Zegen over de volken: Als het herstel van Israël heeft plaatsgevonden, zal dit herstelde Israël het instrument zijn waardoor God de heidenvolken zal zegenen.

Zoals de val van Babel een gedeeltelijke zegen voor Juda betekent – Kores geeft hun immers toestemming terug te keren naar het land van de vaderen (Ea 1:1-3) – zo zal het door de Heer Jezus uitgeoefende oordeel over Babel in de eindtijd de volle zegen voor het hele volk tot gevolg hebben. Als het loflied over de val van Babylon wordt gezongen (Op 19:1-6), zal direct daarna de bruiloft van het Lam worden gevierd (Op 19:7-9). Direct na de bruiloft keert Christus naar de aarde terug (Op 19:11) om op Zijn troon in Jeruzalem plaats te nemen en Zijn volk, en de aarde, in zegen te gaan besturen.

Samengevat laat Js 14:1 op viervoudige wijze zien welke plannen van zegen de HEERE voor Israël heeft bedacht:

1. Hij ontfermt Zich erover en

2. maakt Zijn verkiezing waar,

3. Hij vestigt hen in hun eigen, door Hem aan hen gegeven land en

4. als vreemdelingen de zegen daarvan zien, zullen ze deel van dat gezegende volk willen uitmaken. Deze vreemdelingen wonen te midden van de Israëlieten en zullen zich, net als eens een Rachab en een Ruth, vrijwillig voegen bij het huis van Jakob.

De rollen omgekeerd

God zal, om Zijn voornemen ten aanzien van Zijn volk uit te voeren, de volken gebruiken om Zijn volk naar hun woonplaats te brengen (Js 14:2). Het is duidelijk dat wat hier wordt gezegd, niet is gebeurd in de dagen van Ezra en Nehemia, wanneer een klein overblijfsel uit Babel terugkeert naar Jeruzalem. Dat is een gedeeltelijke terugkeer, waarbij het teruggekeerde overblijfsel nog onder de macht van de volken blijft (Ea 9:9; Ne 9:36).

Het herstel dat plaatsvindt in de eindtijd, geschiedt in twee stappen. Eerst hebben we de terugkeer van de twee stammen die nu tweeduizend jaar geleden Christus hebben verworpen en door de grote verdrukking zullen gaan. De twee stammen zullen hersteld worden na de tuchtiging door de koning van het noorden en door de verschijning van Christus. Daarna zullen de verloren tien stammen (Dt 28:25; Dt 32:26) terugkeren naar het land Israël en hersteld worden (Ez 37:21). De volken zullen alles doen om deze tien stammen in korte tijd terug te brengen naar het land Israël.

We zien dat wie van de vroegere verdrukkers na Gods oordeel over hen is overgebleven, “slaven en slavinnen” van de Israëlieten zullen worden. De rollen zijn omgekeerd. De verdrukten zijn nu de heersers en zij die hebben geheerst, zijn nu de gevangenen (vgl. 2Th 1:6-7).

De vreugde over de val van het harde regime is groot. Groot is ook de bespotting die over de eens zo machtige koning van Babel komt (Js 14:3-4). In het verleden herkennen we deze koning in de persoon van Belsazar (Dn 5:1), maar profetisch zien we in hem de toekomstige heerser van Europa, aangeduid als het beest uit de zee (Op 13:1) en de kleine hoorn van Daniël 7 (Dn 7:8; 20; 24). We moeten deze persoon, hier aangeduid als de onderdrukker vanwege zijn aandeel in de vervolging van het gelovig overblijfsel, goed onderscheiden van de antichrist, de goddeloze koning van Israël, het beest uit de aarde (Op 13:11).

Jesaja zet aan tot het aanheffen van een spotlied, waardoor de herinnering aan de ondergang van de koning van Babel levend wordt gehouden. Dit spotlied (Js 14:4) bestaat uit vier coupletten:

1. op aarde: opluchting (Js 14:4-8);

2. in het dodenrijk (sheol): verbazing (Js 14:9-11);

3. in de hemel: de uitwerping van de satan, de macht achter Babel (Js 14:12-15);

4. op aarde: oordeel (Js 14:16-21).

Deze omkering van zaken is aan de HEERE te danken (Js 14:5). Hij heeft die bewerkt, want Hij heeft “de stok van de goddelozen gebroken, de staf van de heersers”. De reden is dat deze tuchtroede geen maat heeft weten te houden en onophoudelijk heeft geslagen en vervolgd (Js 14:6). Hij is in zijn verbolgenheid en zijn drang naar verwoesting verder gegaan dan de HEERE wilde en is een gesel voor de volken geworden. Als zijn juk verbroken is, heeft de aarde rust en is er alom blijdschap; het gejuich barst los (Js 14:7).

Zelfs de bomen halen als het ware opgelucht adem (Js 14:8). De Babyloniërs hadden grote delen woud van de Libanon omgekapt, want het hout konden ze overal voor gebruiken. Nu liggen ze zelf geveld neer, onmachtig om de Libanon te beklimmen en bomen om te hakken.

De val van de satan

Dan ontvouwt zich een nieuw tafereel over de definitieve val van Babel. De geesten van de gedode heersers en bevolking van Babel zien we in “het rijk van de dood” (Hebr. sheol, Js 14:9). De sheol (Gr. hades, Lk 16:23) is de plaats waar de geesten van de gestorvenen heen gaan. Hier betreft het de geesten van hen die verloren zijn. Het is niet de hel (gehenna), maar het dodenrijk.

Zij die daar al zijn, begroeten de nieuwkomer. Er ontstaat beroering als zij zien wie de nieuwkomer is. Ze stoten elkaar aan en wijzen elkaar op hem die daar komt. Tegen de nieuweling wordt gezegd dat hij werd verwacht. Wie in het dodenrijk zijn, weten waarom ze daar zijn en zijn zich er ook van bewust dat allen die zo hebben geleefd als zij, er ook zullen komen. Koningen staan van hun tronen op. In hun verbeelding zijn ze nog steeds heersers. Op aarde zouden ze uit vrees en om te vleien van hun tronen zijn opgestaan, nu doen ze dat spottend.

Dit tafereel maakt duidelijk dat de zielen na de dood zich volledig bewust zijn van hun situatie. Er is een en al activiteit in het dodenrijk. Ze kunnen met elkaar spreken. Ook is er een levendige herinnering aan het leven op aarde (vgl. Lk 16:23-31). Er is geen enkele Schriftplaats die een onbewuste toestand of een zielenslaap leert of zelfs maar veronderstelt.

Er is bij hen die al in het dodenrijk zijn niet het respect voor de nieuwkomer dat er op aarde was. Zij honen de koning van Babel (Js 14:10) zoals Israël dat eerder doet in een spotlied (Js 14:4). Ze roepen door elkaar heen dat hij nu een van hen is. Hij staat niet meer boven hen. Van de kracht en trots van de koning van Babel is niets over. Hij is net zo zwak als zij.

Zijn pracht en praal zijn in het graf – niet ‘dodenrijk’, zoals in Js 14:11 staat – geworpen. Spottend wordt hij herinnerd aan de prachtige muziek die hij tijdens zijn leven genoot (Dn 3:5). Wat hij nu hoort, is het meedogenloze sarcasme van zijn lotgenoten. Op sarcastische wijze trekken zij een vergelijking tussen vroeger op aarde en nu in het dodenrijk. Op aarde lag hij op luxe rustbanken en kussens, terwijl hij zich bedekte met schitterende dekens en spreien. Dat is nu wel anders. Wormen zijn nu zijn bed en hij ligt onder een deken van maden.

Ze houden hem voor hoe hij zichzelf als god zag met zijn plaats in de hemel, maar dat hij daar nu uit is gevallen (Js 14:12). Het is uit met zijn hoogmoed. Hij, die zichzelf “morgenster, zoon van de dageraad” heeft genoemd, is ontluisterd. Hij is geveld, hij die zich de “overwinnaar over de heidenvolken” heeft genoemd.

Het woord “morgenster” komt van het Latijnse lucifer dat ‘lichtdrager’ betekent. In het Hebreeuws wordt het woord hillel gebruikt, dat zoveel als ‘glanzende’ of ‘lichtende’ betekent. Dat is ook precies de betekenis van het Hebreeuwse woord nahash waarmee de slang in de oorspronkelijke toestand na zijn schepping wordt aangeduid (Gn 3:1). Hier in Jesaja wordt aan deze naam nog de betekenis ‘zoon van de dageraad’ toegevoegd. Dit is slechts een Hebreeuwse poëtische omschrijving voor “morgenster”. Zowel de ‘morgenster’ als de ‘zoon van de dageraad’ is een beschrijving van wat we nu kennen als de planeet Venus.

Als we de betekenissen samenvoegen, zien we tot onze verwondering ‘blinkende morgenster’ als oorspronkelijke naam van onze tegenstander. Het is een naam die twee keer in het boek Openbaring voor de Heer Jezus wordt gebruikt (Op 22:16; 17). Kan iemand anders dan Hij die titel dragen? De Zoon van God geeft aan elke titel die door de ontrouw van welk schepsel ook bevlekt is geworden een nieuwe waardigheid. Dat doet Hij door die titel Zelf aan te nemen en die op volkomen wijze te tonen en te ontvouwen.

Als de satan uit de hand van de Schepper is voortgekomen, is hij eerst de glanzende ster van de morgen. Hij is de aanvoerder van de “morgensterren” die “samen vrolijk juichten” (Jb 38:7) bij de schepping van de aarde. De stralende morgen wordt echter spoedig door wolken verduisterd, namelijk door de val van de engelenvorst. Maar God zij geprezen dat een andere ‘blinkende morgenster’ eenmaal de dag van eeuwige rust en eeuwige heerlijkheid op grond van Zijn verlossingswerk zal invoeren. Dan zal Hij het lofgezang te midden van de Zijnen aanheffen (Ps 22:23b).

Het voorgaande maakt duidelijk dat, hoewel wat in dit Js 14:12 staat in de eerste plaats geldt voor de koning van Babel, we daar bovenuit een beschrijving van de satan aantreffen (Lk 10:18; Op 12:9). De aan hem oorspronkelijk verleende kenmerken van de Heer Jezus heeft hij voor zichzelf gebruikt. Dat heeft hem tot de satan gemaakt, dat ‘tegenstander’ betekent.

In de beschrijving van het oordeel over de koning van Tyrus (Ez 28:11-19) zien we achter de macht van Tyrus dezelfde boze macht als hier achter de macht van Babel. Dat het hier verder gaat dan een beschrijving van de dood van de koning van Babel, blijkt ook uit het feit dat het beest van Openbaring 13 niet een gewone dood zoals hier sterft, maar levend in de poel van vuur geworpen wordt (Op 19:20).

De satan is de inspirator van deze koning, de grondlegger van Babel. Babel is door de satan tot zijn zetel gemaakt om van daaruit de wereld te verderven. De geest van Babel die tot het bouwen van de toren heeft aangezet (Gn 11:1-9), herleeft in Nebukadnezar, de eerste koning van het wereldrijk Babel. Dat zal in nog meer bijzondere mate het geval zijn in zijn laatste vertegenwoordiger op wie deze profetie in zijn volheid betrekking heeft, dat is het beest uit de zee (Op 13:1-10).

Hoogmoed is dé zonde van de satan (Js 14:13-14; vgl. 1Tm 3:6). Die zonde heeft zijn val veroorzaakt. Zijn hart heeft zich verheven. Wat hij in zijn hart heeft bedacht, was voor iedereen verborgen, maar niet voor God. Vijf keer lezen we in deze verzen zijn aanmatigende voornemen: “Ik zal.” Hij zag zichzelf als een rijzende ster die steeds hoger ging. Eerst naar de hemel om daar boven Gods sterren, dat zijn Zijn engelen, zijn troon te verheffen (Js 14:13). Die verheffing diende als opstap naar nog hoger, “naar boven de wolkenhoogten” om zich daar gelijk te stellen met de Allerhoogste (Js 14:14).

Babel tart God door als Hem te willen zijn en over de uiteinden van de aarde te willen regeren. Hij meent God te kunnen evenaren. Dat streven zal hopeloos falen en definitief gestraft worden. We zien duidelijk hoe achter het hoogmoedige voornemen van de koning van Babel om zich aan God gelijk te maken, dat van de duivel schuilgaat.

De satan heeft zichzelf verhoogd en is vernederd en zal nog meer worden vernederd. Het volkomen contrast hiermee zien we in de Heer Jezus. Hij is de Allerhoogste en Hij heeft Zichzelf vernederd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is verhoogd door God in de hemel en zal ook openlijk worden verhoogd op aarde (Fp 2:5-11). In de weg van de duivel en in die van de Heer Jezus zien we de volle waarheid van de woorden van de Heer Jezus: “Want ieder die zichzelf verhoogt, zal worden vernederd; en die zichzelf vernedert, zal worden verhoogd” (Lk 14:11).

Het lot van de koning van Babel is de sheol, “het rijk van de dood”, waar alles eeuwig ellende en jammer is (Js 14:15). In plaats van op te stijgen boven de hoogste wolken, ligt hij “in het diepst van de kuil”, het graf. Met “wie u zien” (Js 14:16) worden niet de geesten in het dodenrijk bedoeld, maar de mensen op aarde. Zij uiten hun verbazing over de val van de tiran. Het lijkt alsof ze hun ogen niet kunnen geloven dat deze ellendige de man is voor wie de hele wereld beefde van angst. Is dat de man die alles onder de voet liep en afbrak en iedereen in een ijzeren greep gevangenhield (Js 14:17)?

Andere koningen hebben een eerbare begrafenis gehad en rusten in een eigen graf (Js 14:18). Maar het lijk van de koning van Babel – met name Belsazar, de laatste koning (Dn 5:30) – is verachtelijk weggeworpen en niet eens in de buurt van een graf geweest (Js 14:19). Zo groot is de afschuw over hem. Andere lijken van verslagenen in de strijd zijn in graven geworpen en met stenen bedekt. Zijn lichaam ligt onbegraven en wordt vertrapt.

Hij ondergaat dit lot omdat hij zijn land te gronde heeft gericht en zijn volk heeft gedood (Js 14:20). De regering van zijn huis zal voorbij zijn. Zijn huis zal roemloos ten onder gaan. In het dodenrijk zal tot in eeuwigheid het geslacht van kwaaddoeners, zijn nageslacht, niet meer genoemd worden. Daar is het voor altijd voorbij met alle glorie van de mens.

Zijn ondergang is een waarschuwend voorbeeld van ondergang voor alle boosdoeners (Js 14:21). Kinderen die hun vaders volgen in hun ongerechtigheid, zullen op de slachtbank terechtkomen. Zij zullen vallen en niet meer opstaan. Het zal hun onmogelijk zijn zich nog eens van de aarde te verzekeren en daar steden te bouwen tot hun eigen glorie en genot.

Copyright information for DutKingComments