Isaiah 14:1-6

De HEERE ontfermt Zich over Jakob

Zoals aan het einde van het vorige hoofdstuk is gezegd, geeft het woord “want”, waarmee Js 14:1 begint, aan dat het onderwerp van het vorige hoofdstuk wordt voortgezet en uitgelegd. Nu wordt de reden gegeven van het oordeel over de heidense heerser dat in het vorige hoofdstuk wordt beschreven. Die reden is dat de HEERE Zich over Jakob, de twaalf stammen, zal ontfermen en Zijn verkiezing van Israël, de twaalf stammen, zal waarmaken. Het oordeel over de heidenvolken zal Zijn volk laten zien dat Hij aan hun kant staat.

De voorvervulling ten tijde van Zerubbabel geldt slechts het tweestammenrijk. De volle vervulling in de toekomst geldt de twaalf stammen van Israël. Ten tijde van Zerubbabel blijft Juda onder het gezag van de volken. In de toekomst zal Israël gezag krijgen over de volken (Js 14:2).

Er zijn in dit verband vier aspecten te onderscheiden:

1. Oordeel over Israël: De heidense heerser is door de HEERE gebruikt om Zijn volk te tuchtigen omdat Zijn volk eigenwillig en opstandig is geworden.

2. Oordeel over de volken: De arrogantie en buitensporige wreedheid van de heidenvolken in hun optreden noodzaken Hem Zijn oordeel over deze volken te brengen als zij hun taak als tuchtroede voor Israël hebben volbracht.

3. Zegen over Israël: De beloften aan de vaderen gedaan, moeten worden vervuld. Dit betekent dat er een herstel van Israël moet plaatsvinden.

4. Zegen over de volken: Als het herstel van Israël heeft plaatsgevonden, zal dit herstelde Israël het instrument zijn waardoor God de heidenvolken zal zegenen.

Zoals de val van Babel een gedeeltelijke zegen voor Juda betekent – Kores geeft hun immers toestemming terug te keren naar het land van de vaderen (Ea 1:1-3) – zo zal het door de Heer Jezus uitgeoefende oordeel over Babel in de eindtijd de volle zegen voor het hele volk tot gevolg hebben. Als het loflied over de val van Babylon wordt gezongen (Op 19:1-6), zal direct daarna de bruiloft van het Lam worden gevierd (Op 19:7-9). Direct na de bruiloft keert Christus naar de aarde terug (Op 19:11) om op Zijn troon in Jeruzalem plaats te nemen en Zijn volk, en de aarde, in zegen te gaan besturen.

Samengevat laat Js 14:1 op viervoudige wijze zien welke plannen van zegen de HEERE voor Israël heeft bedacht:

1. Hij ontfermt Zich erover en

2. maakt Zijn verkiezing waar,

3. Hij vestigt hen in hun eigen, door Hem aan hen gegeven land en

4. als vreemdelingen de zegen daarvan zien, zullen ze deel van dat gezegende volk willen uitmaken. Deze vreemdelingen wonen te midden van de Israëlieten en zullen zich, net als eens een Rachab en een Ruth, vrijwillig voegen bij het huis van Jakob.

De rollen omgekeerd

God zal, om Zijn voornemen ten aanzien van Zijn volk uit te voeren, de volken gebruiken om Zijn volk naar hun woonplaats te brengen (Js 14:2). Het is duidelijk dat wat hier wordt gezegd, niet is gebeurd in de dagen van Ezra en Nehemia, wanneer een klein overblijfsel uit Babel terugkeert naar Jeruzalem. Dat is een gedeeltelijke terugkeer, waarbij het teruggekeerde overblijfsel nog onder de macht van de volken blijft (Ea 9:9; Ne 9:36).

Het herstel dat plaatsvindt in de eindtijd, geschiedt in twee stappen. Eerst hebben we de terugkeer van de twee stammen die nu tweeduizend jaar geleden Christus hebben verworpen en door de grote verdrukking zullen gaan. De twee stammen zullen hersteld worden na de tuchtiging door de koning van het noorden en door de verschijning van Christus. Daarna zullen de verloren tien stammen (Dt 28:25; Dt 32:26) terugkeren naar het land Israël en hersteld worden (Ez 37:21). De volken zullen alles doen om deze tien stammen in korte tijd terug te brengen naar het land Israël.

We zien dat wie van de vroegere verdrukkers na Gods oordeel over hen is overgebleven, “slaven en slavinnen” van de Israëlieten zullen worden. De rollen zijn omgekeerd. De verdrukten zijn nu de heersers en zij die hebben geheerst, zijn nu de gevangenen (vgl. 2Th 1:6-7).

De vreugde over de val van het harde regime is groot. Groot is ook de bespotting die over de eens zo machtige koning van Babel komt (Js 14:3-4). In het verleden herkennen we deze koning in de persoon van Belsazar (Dn 5:1), maar profetisch zien we in hem de toekomstige heerser van Europa, aangeduid als het beest uit de zee (Op 13:1) en de kleine hoorn van Daniël 7 (Dn 7:8; 20; 24). We moeten deze persoon, hier aangeduid als de onderdrukker vanwege zijn aandeel in de vervolging van het gelovig overblijfsel, goed onderscheiden van de antichrist, de goddeloze koning van Israël, het beest uit de aarde (Op 13:11).

Jesaja zet aan tot het aanheffen van een spotlied, waardoor de herinnering aan de ondergang van de koning van Babel levend wordt gehouden. Dit spotlied (Js 14:4) bestaat uit vier coupletten:

1. op aarde: opluchting (Js 14:4-8);

2. in het dodenrijk (sheol): verbazing (Js 14:9-11);

3. in de hemel: de uitwerping van de satan, de macht achter Babel (Js 14:12-15);

4. op aarde: oordeel (Js 14:16-21).

Deze omkering van zaken is aan de HEERE te danken (Js 14:5). Hij heeft die bewerkt, want Hij heeft “de stok van de goddelozen gebroken, de staf van de heersers”. De reden is dat deze tuchtroede geen maat heeft weten te houden en onophoudelijk heeft geslagen en vervolgd (Js 14:6). Hij is in zijn verbolgenheid en zijn drang naar verwoesting verder gegaan dan de HEERE wilde en is een gesel voor de volken geworden. Als zijn juk verbroken is, heeft de aarde rust en is er alom blijdschap; het gejuich barst los (Js 14:7).

Zelfs de bomen halen als het ware opgelucht adem (Js 14:8). De Babyloniërs hadden grote delen woud van de Libanon omgekapt, want het hout konden ze overal voor gebruiken. Nu liggen ze zelf geveld neer, onmachtig om de Libanon te beklimmen en bomen om te hakken.

Copyright information for DutKingComments