Isaiah 25:9

De volken delen in de behoudenis

De overgebleven heidenvolken zullen tot de berg Sion komen en mogen delen in het feestmaal dat de HEERE voor Israël heeft bereid (Js 25:6). De berg is tot een enorme voorhof geworden, waar een grote mensenmassa kan samenkomen. Dat grote platform zal mogelijk zijn ontstaan door de grote aardverschuivingen die tijdens de oordelen de aarde hebben getroffen (Op 6:14; Zc 14:4).

Js 25:6 sluit aan op het laatste vers van Jesaja 24 (Js 24:23). Deze maaltijd herinnert aan het dank- of vredeoffer, vooral in verbinding met de feestmaaltijden die worden gehouden ter gelegenheid van het aanstellen van een koning (1Sm 11:15; 2Sm 6:18-19). De wijn is een beeld van de vreugde (Ps 104:15). Er is voedsel en vreugde van de beste soort en in overvloed.

We kunnen hier een geestelijke toepassing maken. “De uitgelezen gerechten vol merg” spreken van de rijke zegeningen die wij in Christus hebben ontvangen, de “onnaspeurlijke rijkdom van Christus” (Ef 3:8). We mogen ons daarmee geestelijk voeden door de Heilige Geest Die deze rijkdom voor ons hart werkelijkheid doet zijn. Als we ons zo voeden met Christus, kan dat niet anders dan blijdschap bewerken, waarvan de “gezuiverde gerijpte wijnen” spreken.

God geeft niet alleen, Hij neemt ook weg. De sluier van ongeloof, die de satan over de volken en over Israël heeft geworpen waardoor ze verblind zijn (2Ko 4:3-4; 2Ko 3:13-16), zal worden vernietigd (Js 25:7). De raad van God, die vele eeuwen verborgen is geweest voor de mensen, is nu voor altijd ontsluierd, geopenbaard. Deze raad houdt in dat God in Christus Zijn voornemen vervult om de volken te zegenen door middel van Israël (Ko 1:20; Rm 11:11-15). Verblind door de satan geloven de volken nu nog steeds allerlei onzin, bijvoorbeeld de dwaasheid van de evolutietheorie. De volken wandelen nog steeds “in [de] vruchteloosheid van hun denken, verduisterd in hun verstand” (Ef 4:17-18).

Ook de dood zal zijn prooi moeten teruggeven. Allen die na de opname van de gemeente en tijdens de grote verdrukking zijn omgekomen, zullen opstaan (Js 25:8; Op 20:4). Js 25:8 is een van de weinige verwijzingen in het Oude Testament naar de opstanding. Moderne theologen beschouwen dit als een latere toevoeging ten einde hun stelling te kunnen verdedigen dat de gedachte van opstanding pas later in de geschiedenis van Israël geëvolueerd en tot stand gekomen is.

Paulus trekt zich daar niets van aan. Hij verwijst naar dit vers om aan te tonen dat de dood eenmaal volledig zal worden afgeschaft en niet alleen zoals hier voor de gelovigen uit Israël en de volken (1Ko 15:54). Ook andere gevolgen van de zonde als tranen en smaad zullen er voor Gods volk niet meer zijn (Op 21:4). Profetisch is dit een verwijzing naar het nationale en geestelijke herstel van Israël (Rm 11:15; Js 26:19; Ez 37:1-14; Dn 12:2-3; Hs 6:2).

Het voorgaande is aanleiding voor een nieuwe lofzang. Ze eren de HEERE op Wie ze niet tevergeefs hebben gehoopt. Ze zullen tot de erkenning komen dat de Heer Jezus God is, dat Hij de Immanuel is, de ‘God met ons’. Er is alle reden om te juichen over de verlossing die Hij heeft gegeven (Js 25:9). Hebben wij niet minstens zoveel reden om te juichen over onze verlossing uit de macht van de zonde? Waar is onze jubelzang van bevrijding?

Copyright information for DutKingComments