Isaiah 26:3-4

Inleiding

Dit hoofdstuk bestaat voor het grootste deel uit het lied dat het bevrijde overblijfsel zal zingen bij het ingaan in de duizendjarige vrede en zegen. Het lied wordt ook genoemd: het lied van de twee steden. In dit lied wordt de tegenstelling geschilderd tussen Jeruzalem en Babel, ofwel Rome, onder wiens macht zij geleden heeft. Van nu aan is het niet Babel, maar Jeruzalem, dat ”sterke stad” genoemd mag worden.

Het lied van de stad Jeruzalem

Alleen verloste mensen kunnen zingen, en wel een lied van verlossing. Engelen worden in de Bijbel nooit zingend aangetroffen – ook niet in de velden van Efratha bij de geboorte van de Heer Jezus. De eerste keer dat er sprake is van een lied in de Bijbel, is het lied van Mozes, nadat Israël verlost is uit Egypte (Ex 15:1). Hier, in Jesaja 26, vinden we opnieuw een lied van verlossing.

Het hele land wordt “Juda” genoemd (Js 26:1), omdat alle macht en heerschappij bij het Joodse gelovig overblijfsel in Juda geconcentreerd zijn. Jeruzalem is “een sterke stad”, waarbij die stad niet haar kracht aan de mens ontleent, maar waarbij in plaats van stenen muren Gods verlossing de kracht is die haar zal dienen tot eeuwige bescherming (vgl. Js 60:18; Zc 2:5). Het is een sterke stad omdat de sterke God daar is. Juda zal daarover zingen. Het is niet meer ‘ik’, zoals in het vorige hoofdstuk, maar “wij”, gemeenschappelijk als volk. Het duizendjarig vrederijk is vol van gezang. Ook de gemeente moet door gezang worden gekenmerkt.

Het overblijfsel van Israël, dat wil zeggen het tienstammenrijk dat verspreid is geweest over de gehele wereld, maar nu bevrijd is en bekeerd is tot de Messias, is “het rechtvaardige volk” (Js 26:2; Js 60:21). Jeruzalem wordt hier voorgesteld als een nog dunbevolkte stad, waarvan de poorten opengaan om hen die van de einden van de aarde komen in de stad binnen te laten (Ps 118:20), zoals ze ook zijn opengaan om de Messias binnen te laten (Ps 24:7-10). Dit binnengaan zal gebeuren onder het gezang van het gelovig overblijfsel van het tweestammenrijk.

Js 26:3 is van toepassing op de leden van de bevrijde natie. Het beschrijft hun kenmerk. Zij hebben op de HEERE vertrouwd en zullen op Hem blijven vertrouwen, ze zullen in hun vertrouwen standvastig zijn. Daardoor hebben ze volkomen vrede, innerlijke rust. Wat vertaald is met “volkomen vrede”, is letterlijk ‘vrede, vrede’ ofwel vrede die werkelijk vrede is (vgl. Js 57:19).

Dit is van toepassing in alle tijden op hen die in plaats van overweldigd te worden door de moeilijkheden of toe te geven aan de druk van geestelijke vijanden en tegenstand van mensen, hun vertrouwen op de Heer stellen en hun gedachten en zinnen op Hem richten. De vrede die daarvan het gevolg is, is niet verkregen door die zich toe te eigenen, maar wordt gegeven door God Zelf (Fp 4:6-7). Het is de vrede die Christus heeft gekenmerkt in Zijn leven op aarde en waarvan Hij zegt: “Mijn vrede geef Ik u” (Jh 14:27), wat wil zeggen: ‘De vrede die de Mijne is, geef Ik jullie.’

De HEERE effent het pad

Wie de ervaring van Js 26:3 kent, kan anderen bemoedigen altijd op de HEERE te vertrouwen (Js 26:4). Zo iemand heeft Hem leren kennen als de eeuwige rots (Dt 32:4a). Hij is hier meer dan de HEERE, de God Die trouw is aan het verbond. Hij is “de HEERE HEERE”, Jah Jahweh. Dat is de Naam van de HEERE uit Jesaja 12 (Js 12:2). De eerste keer dat deze Naam wordt gebruikt, is in verbinding met de openbaring van Zijn heerlijkheid, als Hij daar Zelf Zijn Naam uitroept: “HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw” (Ex 34:6).

Deze barmhartige en genadige God is voor Israël en voor iedere gelovige “een eeuwige rots”. Hij is niet alleen de trouwe God van het verbond, Hij is ook de barmhartige en genadige God. Wie op Hem zijn levenshuis bouwt, blijft staande als op een rots.

Js 26:5 geeft de reden om de HEERE te vertrouwen en het bewijs van Zijn kracht. Hij werpt elke tegenstand, hoe hoog en groot ook, neer. Met “de bewoners van de hoogte, de hoogverheven stad” worden Babel en haar inwoners bedoeld (Openbaring 17-18). Hij geeft Zijn volk, het overblijfsel, “de ellendige” en “de armen”, de kracht om in die overwinning te staan en de voet op de neergeworpen tegenstanders te zetten (Js 26:6).

Het pad van de rechtvaardige is geëffend en hij kan nu een recht spoor volgen (Js 26:7). De effenheid van het pad wordt bepaald door de oprechtheid van hem die dit pad bewandelt. Hij bepaalt op die wijze zelf de kwaliteit en structuur ervan. En als antwoord daarop maakt de HEERE het pad recht. Hij haalt als het ware de bochten eruit. De rechtvaardige gaat het pad dat ook de ware Rechtvaardige gaat, hij wandelt in gemeenschap met Hem. De God van de rechtvaardige is Zelf de Rechtvaardige of de Oprechte.

De woorden “geheel effen” zijn de vertaling van het Hebreeuwse woord yasar dat ‘rechtvaardig’ of ‘oprecht’ betekent. Het wordt ook gebruikt voor

1. Gods woorden: “Want het woord van de HEERE is recht [yasar]” (Ps 33:4), voor

2. Gods oordelen: “En [al] Uw oordelen zijn juist [yasar]” (Ps 119:137) en

3. Gods wegen: “Want al Zijn wegen zijn [een en al] recht [yasar]” (Dt 32:4).

Er wordt in Gods Woord ook verwezen naar een boek met de titel: “Het Boek van de Oprechte [yasar]” (Jz 10:13; 2Sm 1:18). Dat is een titel die ontleend zal zijn aan Hem Die de Oprechte is.

Copyright information for DutKingComments