Isaiah 28:1-13

Inleiding

Overzicht hoofddeel 1.3 – Jesaja 28-35

God en Zijn volk

Het derde gedeelte van het eerste hoofddeel (Jesaja 1-35) omvat Jesaja 28-35 en is als volgt onder te verdelen:

1. Wee over Samaria (Jesaja 28)

2. Wee over Ariël (Jesaja 29)

3. Wee over de opstandige kinderen (Jesaja 30)

4. Wee over hen die de hulp zoeken van Egypte (Jesaja 31)

5. Gods koninkrijk (Jesaja 32)

6. Wee over de verwoester (Jesaja 33)

7. Oordeel over de wereld en Edom (Jesaja 34)

8. Zegen voor Gods volk (Jesaja 35)

Net als de voorgaande gedeelten, Jesaja 1-12 en Jesaja 13-27, begint dit gedeelte met het oordeel van God en loopt het door tot het vrederijk. Het eindigt ook met een loflied en een opsomming van de zegeningen van het vrederijk.

Inleiding op Jesaja 28

Jesaja 28-29 introduceren een serie van profetieën. Profetisch vinden we hier de twee aanvallen (Dn 11:39-44) van de Assyriërs in de tijd van de gramschap van God. Het herstel van Israël vindt tussen deze aanvallen plaats. Na de definitieve vernietiging van de Assyriërs wordt het vrederijk gevestigd.

Dit profetische gedeelte vindt zijn geschiedkundige voorvervulling in de val van Samaria (2Kn 17:1-5; 22-23). De eindvervulling van dit gedeelte is de eerste aanval van de koning van het noorden op Israël (Dn 11:40).

Wee over Samaria

Dit hoofdstuk introduceert een nieuwe serie weeën. In Jesaja 5 horen we zes keer een “wee” en nu komen er tot Jesaja 33 nog eens zes bij. De eerste vijf gaan over Israël en vooral over Juda en Jeruzalem. Het zesde is over Assyrië. Het “wee” wordt over Gods volk uitgesproken vanwege het verlaten van de HEERE. Het betreft de goddelozen van Israël. Zij stellen liever hun vertrouwen op Egypte dan op de HEERE. In de eindtijd zullen zij hun vertrouwen stellen op hun koning, de antichrist, en het verbond met het beest, de komende leider van het herstelde Romeinse rijk, de verenigde staten van Europa.

Dit hoofdstuk kan in drie delen worden verdeeld:

1. Js 28:1-13,

2. Js 28:14-22,

3. Js 28:23-29.

In het eerste deel wordt de ontaarde toestand van de leiders in Israël in die tijd beschreven. In de eerste verzen wordt Samaria openlijk aan de kaak gesteld. Als de hoofdstad van het tienstammenrijk wordt de stad “de trotse kroon” genoemd, waarop het beschonken Efraïm zich beroemt (Js 28:1). De inwoners van Samaria leven in luxe zelfgenoegzaamheid. De stad, die op een berg ligt en daarom als “op het hoofd” wordt gezien, wordt vergeleken met “een verwelkende bloem”, wat het beeld geeft van glorie die aan het vergaan is. De achtergrond van deze profetie is de voorvervulling wanneer Samaria drie jaar lang belegerd en uiteindelijk verwoest wordt door de Assyriërs (2Kn 17:5).

De vruchtbaarheid van de vallei, waaraan de stad als een hoofdsieraad ligt, gebruiken ze voor de bevrediging van hun eigen behoeften (vgl. Am 4:1). Het maakt hen dronken en daardoor ongevoelig voor het woord van God bij monde van Zijn profeten. Dit alles zal de HEERE met Zijn oordeel slaan. Assyrië zal het instrument zijn waardoor de HEERE het oordeel zal uitvoeren. Assyrië kunnen we hier vereenzelvigen met de komende koning van het noorden, de alliantie van Noord-Arabische (Ps 83:6-9), islamitische landen met steun van Gog (vgl. Dn 8:24). Assyrië wordt weer voorgesteld als “geweldige, [alles] wegspoelende wateren” (Js 28:2; Js 8:7).

Assyrië zal Samaria onder de voet lopen en hun trots vertrappen (Js 28:3). Hij zal dat met het grootste gemak doen. Met de stad zal worden afgerekend als met “de verwelkende bloem”. Het zal terloops gebeuren met de snelheid waarmee men een vroege vijg ziet, plukt, in de mond stopt en doorslikt (Js 28:4), en hij is er niet meer. Wij zouden zeggen: hap, slik, weg. Deze verzen zijn vervuld in 622 v.Chr.

In dit gedeelte ligt voor ons de waarschuwing ons vertrouwen niet te stellen op onze welvaart. We mogen genieten van wat de Heer ons geeft, maar Hij verlangt van ons dat wij eerst Gods koninkrijk en Zijn gerechtigheid zoeken (Mt 6:33). We hebben het immers van Hem gekregen. Als we dat erkennen, zullen we Hem willen eren met wat Hij ons heeft toevertrouwd. Dan zullen we ook aan de minderbedeelden geven.

Profetisch wijst deze aanval (Js 28:1-6) op de eerste aanval van de koning van het noorden op Israël (Dn 11:41). Met Efraïm wordt het noorden van Israël bedoeld dat als eerste door deze koning wordt aangevallen. De tien stammen zelf zullen terugkeren na de verschijning van de Heer (Mt 24:29-31). Vanaf Js 28:7 gaat het om de voortzetting van deze aanval op Jeruzalem.

Bemoediging voor de getrouwen

Hier gaan we naar de toekomst, aangegeven door de uitdrukking “op die dag” (Js 28:5). De profeet verplaatst ons ineens naar de eindtijd. Op de bedreiging voor de afvalligen volgt weer de bemoediging voor de getrouwen, het overblijfsel, “de rest van Zijn volk”, voor wie de HEERE altijd oog heeft. Hij zal voor hen “een schitterende kroon en sierlijke krans” zijn. Dit is een duidelijke en veelzeggende tegenstelling met de “trotse kroon” die Samaria op het moment van de profetie van Jesaja is en die uiteindelijk een verwelkende bloem blijkt te zijn (Js 28:1).

Ook zal Hij dit overblijfsel geestelijk ondersteunen bij het nemen van de juiste beslissingen in rechtszaken (Js 28:6). Tevens zal Hij hun strijders de kracht geven om de binnengedrongen vijand terug te dringen naar de poort en hen de stad uit te jagen. Deze ondersteuning heeft het overblijfsel nodig om in de wedergeboorte (Mt 19:28), dat is in het vrederijk, met de HEERE te kunnen regeren.

Deze bemoediging geldt ook voor allen die vandaag, de tijd waarin de afval hard toeneemt, in de vrees van de Heer willen wandelen. Zij krijgen wijsheid en kracht van de Heer. We moeten erop toezien dat we rechtvaardig leven en overwinningen behalen in de kracht van de Heilige Geest.

Dronken priesters en profeten

Met “ook dezen” (Js 28:7) gaat Jesaja nu spreken over het zuidelijke rijk Juda en meer speciaal over de leiders van Jeruzalem, zij die verantwoordelijkheid hebben onder het volk (Js 28:14). Zij zijn niet beter dan die van Samaria en hebben zelfs een grotere verantwoordelijkheid en daardoor ook een grotere schuld. Jesaja spreekt in krachtiger bewoordingen over hun bedrieglijke visioenen en rechterlijke uitspraken. Hij hekelt in krasse bewoordingen de liederlijke levensstijl die zij erop na houden (Js 28:8).

Zelfs hun altaren (tafels) zijn door braaksel – Hebreeuws: kotzen – vreselijk verontreinigd. Het gaat dwars in tegen het gebod voor de priesters: “Wijn en sterkedrank mag u niet drinken” (Lv 10:9; Ez 44:21). Het is ook niet slechts een incident, maar het is een gewoonte, een levensstijl geworden. Profetisch gezien zal Jeruzalem eenvoudig vallen daar zij geestelijk gezien in een Godsverduistering zitten, bedwelmd door de wijn van de antichrist. Daarom zal de koning van het noorden met gemak doorstoten naar Jeruzalem.

Hun brallende reactie horen we in de Js 28:9-10. In het Hebreeuws klinken deze woorden als het lallen van dronken mensen: “ki tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, ze’ir sham, ze’ir sham”. Profetisch zijn deze priesters en profeten van de Joden dronken door te drinken van de wijn van de antichrist, waardoor het hun aan ware Godskennis ontbreekt en zij geestelijk geen enkel onderscheidingsvermogen meer hebben.

Deze dronken priester brult tegen zijn kameraden over Jesaja: ‘Komt hij hier om ons, die kennis hebben, de les te lezen?’ En de dronken profeet, die zich erop beroemt zelf openbaringen te hebben ontvangen, zegt spottend tegen zijn brasgenoten over Jesaja: ‘Wil hij ons laten weten wat een openbaring betekent? Hij denkt zeker dat we een stelletje kleuters zijn! Altijd laat hij zijn wetjes horen, telkens legt hij zijn eisen bij ons neer. Nu eens heeft hij het hier over en dan weer over wat anders. Die man heeft altijd wat te zeuren!’

Ze menen dat zij de verlichte intellectuelen van hun dagen zijn, terwijl ze niet beseffen dat ze inderdaad dwaas en kinderlijk zijn. Daarom spreekt Jesaja hen aan met duidelijke en begrijpelijke taal. Hij zegt inderdaad wat ze wel en wat ze niet mogen doen. Het is een volk van geboden en regels, maar ze hebben die alleen in uitwendige zin.

Een andere taal als oordeel

Omdat ze niet luisteren, vervolgt Jesaja met een oordeelsaankondiging. Als ze dan niet naar de duidelijke taal van de profeet willen luisteren, maar daarover schampere opmerkingen maken, zal er in een onverstaanbare taal tot hen worden gesproken. Dat zal gebeuren als de legers van Assyrië, mensen die een vreemde taal spreken, het land zullen binnenvallen (Js 28:11).

Paulus haalt de Js 28:11-12 aan in verband met het spreken in talen waarop de Korinthiërs zo trots zijn. Maar hij voegt eraan toe dat de talen een teken zijn voor de ongelovigen (1Ko 14:21-22). Die ongelovigen blijken dan de Israëlieten te zijn, want Paulus haalt dit vers uit Jesaja aan. Hij wil daarmee zeggen dat door dit spreken in talen aan het ongelovige Israël wordt duidelijk gemaakt dat de Heer voortaan in elke menselijke taal geprezen kan worden en niet alleen maar in het heilige Hebreeuws.

Dit houdt – zij het tijdelijk – de verwerping van Israël als speciaal volk van God in. Het spreken in talen is een teken van oordeel en niet van zegen. Dat is de toepassing van dit vers. De uitleg is dat de Assyriërs zullen komen en dat door deze onverstaanbare mensen het oordeel zal komen omdat ze niet hebben geluisterd naar Gods profeten die ze wel hebben verstaan.

Het wonder en teken van de talen gebeurt ook op de Pinksterdag in Jeruzalem (Hd 2:5-12). Er zijn veel Joden uit andere landen aanwezig. Dan horen zij in hun talen en zelfs dialecten over de grote daden van God spreken. Voor de inlandse Joden lijkt het dronkenmanstaal. Slechts een klein deel van de massa, drieduizend, komt tot geloof.

De talen zijn een teken voor de ongelovige Joden. Het is een teken van oordeel. Het spreken in talen mag ook in de gemeente gebeuren, als er (Joodse) ongelovigen zijn die een andere taal spreken, maar dan moet er wel een uitlegger aanwezig zijn, want de gemeente moet stichting ontvangen. Alleen de inhoud bouwt de gemeente op (1Ko 14:20-28).

De HEERE heeft Zijn volk rust en verademing aangeboden, maar daarnaar hebben ze geen oren (Js 28:12; Js 30:15). Daarom zullen ze gedwongen worden zich te buigen voor wetten en eisen op allerlei terreinen in onderwerping aan een vijand die geen enkel mededogen kent (Js 28:13). Ze gaan gewoon verder met hun uiterlijke godsdienst en zullen vallen (vgl. Zc 14:2).

Copyright information for DutKingComments