Isaiah 28:23-25

Het werk van de HEERE is wijs

In het derde en tevens laatste gedeelte van dit hoofdstuk gaat het om wat de HEERE te zeggen heeft tegen de enkelingen die trouw gebleven zijn in de tijd van grote nood, als zij lijden ter wille van hun trouw aan Hem. Hij spreekt hen aan met een voor hen vertrouwde stem en met vertroostende woorden (Js 28:23). Ze worden indringend opgeroepen om aandachtig te luisteren: “neem ter ore … sla er acht op” (vgl. Mk 4:3; 9).

Jesaja gebruikt voor zijn vertroostende woorden een gelijkenis. Hij gebruikt het beeld van een landman, zoals ook Paulus wel doet (1Ko 3:7-9). De landman (boer) is hier een beeld van de HEERE. Zijn land stelt het volk Israël voor. De harde grond is het afvallige deel van het volk. De ploeg zijn de Assyriërs. De verschillende zaden zijn de verstrooide stammen van Israël die opnieuw in het land Israël geplant zullen worden.

Zoals de boer niet altijd maar doorgaat met ploegen (Js 28:24), zo zal de HEERE niet eindeloos tuchtigen. Zowel het ploegen als het tuchtigen is niet het uiteindelijke doel van het werk. De boer heeft met het land een ander doel, een goed doel, voor ogen. Zo ook de HEERE. Daarom is er hoop te midden van de verdrukking. De HEERE heeft voor allen een genadig voornemen en er zal een einde komen aan de tijd van de beproeving.

De boer weet precies op welke manier hij het land moet bewerken voor de verschillende soorten zaad en hoe elke soort gezaaid moet worden (Js 28:25). Dat heeft hij niet van zichzelf, maar van zijn God Die hem daarvoor onderwijs in de natuur heeft gegeven (Js 28:26). Waarom is de mens dan zo weerspannig om Gods onderwijs in geestelijke dingen te aanvaarden?

Zoals de boer de grond verschillend bewerkt met het oog op de verschillende soorten zaad, zo bewerkt hij ook de oogst ervan op een verschillende manier (Js 28:27). Het graan dorst hij, maar dille en komijn zijn te klein om te dorsen. Als hij dat zou doen, zouden ze verpletterd worden. Dus moet hij ze uitkloppen. En ook daarin gaat hij met wijsheid te werk. Hij gaat maar niet eindeloos door met dorsen of kloppen, hij is er niet op uit de oogst te verbrijzelen, want dan maakt hij zijn oogst kapot en is die waardeloos (Js 28:28).

Als de boer met zoveel inzicht omgaat met de vrucht van zijn werk, zal dan God, Die hem geschapen heeft en dat inzicht heeft gegeven, niet net zo handelen? De trouwe en zwaarbeproefde gelovige mag weten dat de HEERE op dezelfde wijze en met dezelfde wijsheid met hem handelt. Het gaat de HEERE om de oogst, het resultaat. Met het oog daarop bewerkt Hij de grond van het hart van de mens met moeite, overtuiging van zonde, verdriet. Daarin valt dan het goede zaad, met de goede vrucht als resultaat.

Daarom roemt de wijze gelovige in de verdrukking (Rm 5:3), want hij weet dat de Vader de Landman is, Die snoeit opdat hij meer en zelfs veel vrucht zal voortbrengen (Jh 15:1-2; 8). Wie door de tucht geoefend is, ontvangt “een vreedzame vrucht van gerechtigheid” (Hb 12:11).

De HEERE gaat niet eindeloos door met tuchtigen. Het doel staat Hem duidelijk voor ogen bij alle handelingen met Zijn volk. Het lijden van de Godvrezende heeft een doel. Dat doel is de loutering van zijn geloof, opdat dit zal blijken te zijn tot lof en heerlijkheid bij de openbaring van Jezus Christus (1Pt 1:6-7).

Alles is in handen van “de HEERE van de legermachten” (Js 28:29). Al is het niet altijd duidelijk te zien, het geloof mag erop vertrouwen dat Hij “wonderbaar van raad” en “groot in wijsheid” is (Jr 32:18b-19). Zijn aandacht is voortdurend gericht op het overblijfsel dat Hij wil behouden. Met het oog op hen handelt Hij met wijsheid en met de grootste zorg.

In het proces van ploegen, zaaien en oogsten is alles gericht op de vrucht. Bij de vrucht moet het kaf van het koren worden gescheiden. Het kaf van de ongerechtigheid moet worden gescheiden van het koren van de persoon met wie wordt gehandeld. Dit is geen proces dat altijd maar door gaat. Dat geldt voor Gods handelingen en ook voor de bezigheden van de boer. De HEERE van de legermachten, Die als Schepper de boer het noodzakelijke onderscheidingsvermogen heeft gegeven voor zijn werk, weet met volmaakte wijsheid te handelen als Hij met Zijn volk omgaat. Hij zal hen niet verdelgen. Zij blijven Zijn eigen bezit.

Als het land geploegd en geëgaliseerd is en als het zaad is gezaaid, is daar ten slotte de oogst met de vruchten van het land. Dan zal de HEERE tegen Zijn volk zeggen: “Door Mij is bij u vrucht te vinden” (Hs 14:9d).

Wij mogen weten dat de Heer ook zo met ons bezig is. Hij kastijdt ons “tot ons nut, opdat wij aan Zijn heiligheid deel zouden krijgen” en opdat Zijn kastijdingen “aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid” zullen geven (Hb 12:10-11). Hij weet precies wat de Zijnen kunnen verdragen (1Ko 10:13). Hij weet hoe hij met elk zaad, met ieder van de Zijnen, moet omgaan. Ieder die door de Heer gebruikt wil worden, moet dit principe in het oog houden. Dan zal hij, die anderen wil helpen, op een bedachtzame en wijze manier omgaan met ieder die hij wil helpen.

Wat een troost is het te mogen weten dat de weg van God volmaakt is (Ps 18:31). Het is waar: “Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid” (Js 28:29b). Geprezen zij Zijn Naam!

Copyright information for DutKingComments