‏ Isaiah 28:9-10

Dronken priesters en profeten

Met “ook dezen” (Js 28:7) gaat Jesaja nu spreken over het zuidelijke rijk Juda en meer speciaal over de leiders van Jeruzalem, zij die verantwoordelijkheid hebben onder het volk (Js 28:14). Zij zijn niet beter dan die van Samaria en hebben zelfs een grotere verantwoordelijkheid en daardoor ook een grotere schuld. Jesaja spreekt in krachtiger bewoordingen over hun bedrieglijke visioenen en rechterlijke uitspraken. Hij hekelt in krasse bewoordingen de liederlijke levensstijl die zij erop na houden (Js 28:8).

Zelfs hun altaren (tafels) zijn door braaksel – Hebreeuws: kotzen – vreselijk verontreinigd. Het gaat dwars in tegen het gebod voor de priesters: “Wijn en sterkedrank mag u niet drinken” (Lv 10:9; Ez 44:21). Het is ook niet slechts een incident, maar het is een gewoonte, een levensstijl geworden. Profetisch gezien zal Jeruzalem eenvoudig vallen daar zij geestelijk gezien in een Godsverduistering zitten, bedwelmd door de wijn van de antichrist. Daarom zal de koning van het noorden met gemak doorstoten naar Jeruzalem.

Hun brallende reactie horen we in de Js 28:9-10. In het Hebreeuws klinken deze woorden als het lallen van dronken mensen: “ki tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, ze’ir sham, ze’ir sham”. Profetisch zijn deze priesters en profeten van de Joden dronken door te drinken van de wijn van de antichrist, waardoor het hun aan ware Godskennis ontbreekt en zij geestelijk geen enkel onderscheidingsvermogen meer hebben.

Deze dronken priester brult tegen zijn kameraden over Jesaja: ‘Komt hij hier om ons, die kennis hebben, de les te lezen?’ En de dronken profeet, die zich erop beroemt zelf openbaringen te hebben ontvangen, zegt spottend tegen zijn brasgenoten over Jesaja: ‘Wil hij ons laten weten wat een openbaring betekent? Hij denkt zeker dat we een stelletje kleuters zijn! Altijd laat hij zijn wetjes horen, telkens legt hij zijn eisen bij ons neer. Nu eens heeft hij het hier over en dan weer over wat anders. Die man heeft altijd wat te zeuren!’

Ze menen dat zij de verlichte intellectuelen van hun dagen zijn, terwijl ze niet beseffen dat ze inderdaad dwaas en kinderlijk zijn. Daarom spreekt Jesaja hen aan met duidelijke en begrijpelijke taal. Hij zegt inderdaad wat ze wel en wat ze niet mogen doen. Het is een volk van geboden en regels, maar ze hebben die alleen in uitwendige zin.

Copyright information for DutKingComments