Isaiah 3:25

Oordeel over de trotse vrouwen

Om Zijn volk hun zonden duidelijk voor ogen te stellen beschrijft de HEERE de pronkzucht van de vrouwen. Daarom staat er dat Hij “verder” gaat met spreken (Js 3:16). Hij vervolgt Zijn onderwerp. De ijdelheid van de leiders wordt geïllustreerd door en zichtbaar gemaakt in hun vrouwen, “de dochters van Sion”. Innerlijke verdorvenheid komt altijd naar buiten. Zo wordt ook de hoogmoed van het hart zichtbaar in iemands levenswandel.

De oorzaak van de verdorven handelwijze van Zijn volk is te zien in de verlangens van deze “dochters van Sion” naar de levensstijl van de wereld. Vrouwen hebben een grote invloed op de ontwikkeling van hun kinderen, die zij de hele dag bij zich hebben. Daarom zijn zij mede de oorzaak van de dramatische afwijking van de HEERE. Als er nog enig besef bij deze vrouwen zou zijn van wat passend is voor God, zou de situatie niet helemaal hopeloos zijn.

Deze vrouwen zijn echter van een heel andere soort. De arrogante trots van de leiders van Juda is evenzeer aanwezig in deze vrouwen, “de dochters van Sion”. Ze doen “uit de hoogte” en kijken minachtend op anderen neer. De “uitgerekte hals”, dat is de nek naar achter strekken om langer en groter te lijken, waarmee ze lopen, spreekt van trots. “Met de ogen lonken” ziet op hun manier van kijken. Hun onschuldig lijkende blik is een uitgesproken sensuele blik, een blik om seksuele begeerten op te wekken. Zo lopen ze rond, “met kleine pasjes”, terwijl ze onder het lopen “hun enkelringen laten rinkelen”.

Ze lopen, kijken en versieren zich op een manier die hun de zekerheid geeft dat iedereen wel naar hen moet kijken. Met de grootste zelfgenoegzaamheid willen ze alle aandacht op zichzelf vestigen. God neemt hun dat bijzonder kwalijk. Het is Hem niet onverschillig hoe en waarom een vrouw zich kleedt en versiert zoals ze doet. Ook in het Nieuwe Testament staan daarover duidelijke aanwijzingen (1Pt 3:3-4; 1Tm 2:9-10). Christinnen doen er goed aan daarop te letten, als ze tenminste vrouwen zijn die belijden Godvrezend te zijn.

Het is ook duidelijk dat vrouwen die zich net zo gedragen als deze dochters van Sion, vrouwen die net zo met zichzelf en hun uiterlijk bezig zijn als zij, geen goede bestuurders van hun huis zijn (vgl. 1Tm 5:14). Als ze alleen aandacht aan zichzelf geven en hun best doen die van hun omgeving te trekken, zullen ze weinig tijd besteden aan de opvoeding van hun kinderen. Een maatschappij waarin vrouwen zich posities aanmatigen die hun niet toekomen en daarin zelfs door de overheid worden gestimuleerd, zal een onbestuurbare maatschappij worden met een overvloed aan probleemjongeren.

Het letterlijke gedrag van de dochters van Sion is een weerspiegeling van de geestelijke toestand van het volk als geheel. De HEERE beschrijft het gedrag van de vrouwen in beeldende taal en drijft de spot met hun verwaandheid (Js 3:17). Een afschuwelijke vergelding moet plaatsvinden. Hun wuftheid of lichtzinnigheid zal veranderen in schurft, die aan melaatsheid doet denken (Lv 13:30-37; Lv 14:54). Die schurft zal door het oordeel van de HEERE hun schedel bedekken.

Mogelijk kunnen we hierbij denken aan Jeruzalem op de berg Sion, waarbij Sion “de schedel” is en Jeruzalem het sieraad dat door de schurft zal worden aangetast. Een schedel die door de schurft is aangetast, moet worden kaalgeschoren. Zo zal Jeruzalem, de stad van schoonheid, worden verwoest en de inwoners worden weggevoerd. In plaats van de bewondering van de omgeving, waarop ze uit zijn, zal afschuw allen vervullen die hen waarnemen.

Het ontbloten van de schaamdelen wil zeggen dat de stad met de grond gelijkgemaakt zal worden, waardoor de fundamenten worden blootgelegd. De schande en smaad daarvan zal door iedereen worden gezien.

“Op die dag” (Js 3:18) van uiterste schande en smaad zal “de Heere”, Adonai, de soevereine Gebieder en Meester, “de [mooiste] sieraden wegnemen”. Alles waarmee ze pronkt, zal haar worden afgenomen, zodat ze naakt staat.

Vervolgens somt Jesaja in het gedeelte van de Js 3:18b-23 een overvloed aan toiletartikelen, versierselen en kledingstukken op. Jesaja is hier wel heel gedetailleerd. Hij doet dat om het enorme contrast te laten zien tussen de ongebreidelde pronkzucht van valse, wereldse heerlijkheid en de geestelijke, verheven eenvoud van de innerlijke, echte heerlijkheid die voor God aangenaam is. Het gaat Jesaja er immers om de weg te laten zien die via het oordeel over de valse heerlijkheid naar de ware heerlijkheid, die van de Messias en Zijn rijk, voert.

Het is voor ons niet mogelijk om over elke versiering iets te zeggen. Toch kunnen er wel enkele opmerkingen worden gemaakt die licht op dit gedeelte werpen. Het is opmerkelijk dat Jesaja in totaal eenentwintig versieringen noemt. Het getal eenentwintig is drie keer zeven, wat symbolisch de volheid (drie) en de volkomenheid (zeven) aangeeft van de lichtzinnigheid van de versiering van de vrouwen. Deze modepoppen zijn in hun verschijning een weerspiegeling van de geraamteloze weekheid van hun mannen.

De beschrijving van de versiering begint met de “enkelringen”, die ook al genoemd zijn in Js 3:16, en de “voorhoofdbanden” (Js 3:18), ofwel de versiering van de voeten en het hoofd. Dit herinnert aan Gods oordeel over Zijn volk dat Hij in het begin van dit boek uitspreekt: “Vanaf de voetzool tot het hoofd toe is er geen gezonde plek aan” (Js 1:6a). Het volk wil die zieke toestand niet inzien, maar die met allerlei versieringen over het hele lichaam, van top tot teen, bedekken om het daardoor in plaats van afstotelijk te zijn aantrekkelijk te maken.

Verder is de opsomming niet van onder naar boven of omgekeerd en ook niet van buiten naar binnen. Er is geen bepaalde volgorde in te ontdekken. De opsomming is willekeurig en beantwoordt daarmee aan het wispelturige gedrag van de vrouwen.

De “maantjes” (Js 3:18) zijn sieraden in de vorm van de maan, mogelijk een verwijzing naar de maan als een voorwerp van aanbidding. Ze worden in de dagen van Gideon op de Midianieten buitgemaakt, evenals “de oorhangers” (Js 3:19; Ri 8:26). Ze worden om de nek gedragen en worden ook wel gedragen door kamelen (Ri 8:21). De “sluiers” komen overeen met de tegenwoordige ‘nikab’, een soort boerka, maar dan als een los kledingstuk.

“De enkelkettinkjes” (Js 3:20) zorgen ervoor dat ze kleine en sierlijke pasjes maken. “De gordels” zijn de sieraadgordels die de bruid op de dag van haar bruiloft draagt (Jr 2:32; vgl. Js 49:18). “De amuletten” tonen hun bijgeloof, want ze dragen die om hen te beschermen tegen bezweringen van tovenaars. “De omslagdoeken” (Js 3:22) zijn wijde omslagdoeken, zoals Ruth er een draagt als ze in haar mooiste kleren naar Boaz gaat (Ru 3:15).

Uit de beschrijving van enkele genoemde kledingstukken blijkt een vermenging van elementen die ook in de priesterkleding zitten met elementen die bij de afgoderij horen. Zo worden “de hoofddoeken” (Js 3:20) en “de onderkleding” (Js 3:23) ook genoemd als priesterkleding (Ex 39:28; Ex 29:5; 8). Kleding spreekt in de Schrift van het gedrag dat we vertonen. Door hun kleding lijken de vrouwen van Jeruzalem op een versierde kerstboom. Ze kleden zich zo, om de aandacht en genegenheid van de volken om hen heen op zich te vestigen. Het komt niet in hen op om in hun gedrag de HEERE te behagen.

De HEERE zal een totale omkering bewerken (Js 3:24). Hij zal alles waarmee de vrouwen zichzelf behangen, als vuilnis van hen wegnemen. Hoe jammerlijk zullen ze er dan uitzien en zich voelen! Een vrouw die tot bekering kwam en haar opmaak niet meer op haar gezicht deed, vertelde dat ze zich in het begin ‘naakt’ voelde. Zo zal het ook met deze vrouwen gaan.

In bloemrijke, krachtige taal stelt de HEERE voor hoe Hij alles wat zij bedoelen om aantrekkelijk voor anderen te zijn, zal maken tot iets wat anderen zal afstoten. Ze zal er jammerlijk uitzien door mishandeling en te vies zijn om aan te pakken. Zo zal de geur van parfum, de “balsemgeur”, vervangen worden door “stank”, bijvoorbeeld van etterende wonden. De “gordel” waarmee zij pronken, zal veranderen in een “touw” waarmee ze in gevangenschap worden meegesleept.

Hun fraaie “haarvlechten” zullen worden afgeschoren. “Kaalheid” betekent voor een vrouw een grote smaad. Kaalscheren gebeurt bij gevangen vrouwen (Dt 21:12). Hun “schoonheid” zal ontsierd worden door “een brandmerk” dat op hun lichaam met een brandijzer wordt aangebracht. Het is het onuitwisbare merkteken dat ze in slavernij zijn (vgl. Ne 9:36).

Hun “mannen” naar wie zij niet luisteren, maar over wie zij integendeel heersen en van wie zij zich bedienen (Am 4:1b), zullen door het zwaard omkomen (Js 3:25). Hun “helden”, van wie ze denken dat die hen wel zullen beschermen, zullen in de strijd gedood worden. De “poorten” (Js 3:26), de plaatsen van rechtspraak en bewaking, zullen geen veiligheid en bescherming meer bieden. De vijand zal er bezit van nemen. Dat zal ongeveer honderdvijftig jaar hierna gebeuren, als Juda door Babel wordt belegerd en veroverd en in ballingschap wordt weggevoerd. Als resultaat zal de stad “neerzitten op de aarde”, een toonbeeld van grote rouw en uiterste rampspoed (Jb 2:13).

Copyright information for DutKingComments