‏ Isaiah 32:1

Het vrederijk

Het begin van dit hoofdstuk beschrijft de situatie die volgt op de bevrijding van het vorige hoofdstuk, waar Christus gekomen is om Zijn volk uit te redden. Daarop volgt nu de ontmoeting met Christus persoonlijk en de voorzegging van de persoonlijke, duizendjarige regering van Christus (Js 32:1; vgl. 2Sm 23:3; Jr 23:5). Het overgebleven volk van Israël zal de vermaningen van het vorige hoofdstuk ter harte nemen en zich bekeren. Nu kan Christus Zich aan Zijn volk bekendmaken, net als de onderkoning van Egypte, Jozef, dat heeft gedaan aan zijn broers nadat zij tot inkeer zijn gekomen. Dat zal heel persoonlijk zijn, zonder de aanwezigheid van anderen (vgl. Gn 45:1).

Dit kan nooit op de huidige tijd slaan. De Heer Jezus regeert nu niet in gerechtigheid. Hoe iemand dat kan veronderstellen bij alle oorlogen en alle ellende op aarde, is onbegrijpelijk. De wereld is nog vol ongerechtigheid. Als Hij regeert, zullen er ook “vorsten” zijn die onder Hem “zullen heersen” (Op 5:10; Mt 19:28; 2Tm 2:12; Op 20:6; Op 22:5).

De koningen van deze wereld, zoals de antichrist en de koning van het noorden, zijn te vergelijken met beesten, draken, roofdieren, tegen wie het volk zich moet beschermen. Daarentegen wordt Christus, de Koning, in dit vers geschilderd als de goede Herder, de Vorst Die Zijn leven inzet tot het welzijn van het volk. Hij is de Herder Die Zijn leven heeft gegeven voor de schapen, de Zoon des Mensen Die gekomen is, niet om gediend te worden, “maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen” (Mt 20:28).

Christus – Hij is “[die] Man” (Js 32:2) – zal persoonlijk de bescherming en verkwikking zijn voor hen die aan het begin van het vrederijk nog bedreigd worden door vijandige machten uit het uiterste noorden (Ezechiël 38-39). Mogelijk dat deze bescherming en verkwikking mede worden gegeven door de vorsten die in die tijd met Hem regeren (Mt 19:28).

Van de heersers in de Js 32:1-2 gaat de profeet over op het volk (Js 32:3). Christus doet Zich aan Zijn volk kennen in Zijn Goddelijke almacht als Hij blinden en doven geneest (Mt 11:2-6). Tegelijk zien we daarin Zijn medegevoel. Nergens in het Oude Testament lezen we erover dat een blinde is genezen. Genezing van een blinde wordt dan ook door de Joden gezien als het ultieme teken van de Messias. In wat de Heer Jezus tegen de discipelen van Johannes de doper zegt over Zichzelf, dat Hij de Messias is, noemt Hij in Zijn bewijsvoering als eerste punt dat Hij blinden geneest (Mt 11:5).

Hij bewerkt niet alleen lichamelijke genezing. Weer kunnen zien en weer kunnen horen hebben een geestelijke tegenhanger. De verhindering om inzicht te hebben in Gods gedachten is verdwenen (Js 32:4; Js 6:9-10). Het oordeel van verharding is opgeheven. Ze hebben inzicht en kennis. En nu de oren weer geopend zijn, kunnen ze horen wat God zegt en zijn ze ook in staat om zonder te stamelen een duidelijk getuigenis af te leggen van de grootheid van de HEERE.

Tevens zijn blindheid en doofheid de geestelijke kenmerken van het volk Israël (Js 42:19; Js 6:9-10; Hd 28:27). Een knecht die blind en doof is, is voor geen enkele taak geschikt. Maar Christus, de volmaakte Knecht van de HEERE, is gekomen om de blinde en dove knecht Israël te genezen.

Copyright information for DutKingComments