Isaiah 42:3-4

Inleiding

In Jesaja 40-41 gaat het over de grootheid en majesteit van de HEERE God, maar ook over Zijn barmhartigheid om Israël te verlossen. De vraag die nog rest, is: Hoe zal God Zijn belofte van verlossing vervullen? Het antwoord van God is niet in de eerste plaats hoe het gebeurt, maar door Wie Hij Zijn beloften zal vervullen. Het antwoord vinden we in dit hoofdstuk, in de eerste grote profetie en openbaring in dit deel van het boek aangaande Jezus Christus. Alle beloften van herstel en de zegen die daarop volgt, vinden in Hem hun centrum (2Ko 1:20). Later zal de vraag worden beantwoord hoe Hij het gaat doen: door Zijn offerdood (Js 53:1-12).

Nu zien we de vreugde van God de Vader in Hem en welke grote dingen door Hem zullen worden volbracht. Het licht van de heerlijkheid van Zijn Persoon stelt Kores hier in de schaduw, hoewel later meer over hem wordt gezegd. Hier komt Christus voor ons als Degene Die Israël zegent en als de Heiland van de heidenen.

De uitverkoren Knecht

Eerst spreekt de HEERE over de Knecht tot Zijn volk (Js 42:1-4); daarna spreekt Hij tot de Knecht over Zijn taak (Js 42:5-7); ten slotte spreekt Hij opnieuw tot het volk als slotconclusie (Js 42:8-9).

Na het “zie” als oproep om de afgoden in hun ijdelheid te zien in het laatste vers van het vorige hoofdstuk (Js 41:29) volgt hier het “zie” om te zien op Hem Die de HEERE uitverkoren heeft (Js 42:1). Van Israël, de falende knecht van de HEERE, wordt onze blik nu gericht op de trouwe en ware Knecht van de HEERE, de Heer Jezus.

Christus wordt door de HEERE “Mijn Knecht” genoemd. Zelfs het volk weet, als de Heer Jezus is gekomen, dat de Uitverkorene van God Christus Zelf is (Lk 23:35) en niet Israël – zoals veel Joden tegenwoordig beweren. Trouwens, de oproep “zie” is bedoeld om Hem te introduceren, de aandacht op Hem te vestigen, terwijl Israël al eerder is genoemd (Js 41:8) en daarom niet meer geïntroduceerd hoeft te worden. De HEERE roept Zijn volk op om op Hem te zien.

Deze eerste profetie over ‘de Knecht van de HEERE’ begint met het uitspreken van het welbehagen dat God de Vader in Hem heeft. We krijgen een blik in Zijn leven en wat Hem kenmerkt tijdens Zijn dagen in het vlees. We komen in aanraking met Zijn tederheid en ook met Zijn kracht en de grote bevrijding die Hij zal bewerken. “Die Ik ondersteun” ziet op het vertrouwen dat God in Hem heeft dat Hij Zijn dienst zal volbrengen. Ondersteunen doen we iemand in wie we vertrouwen hebben. Ondersteunen wil zeggen je met iemands lot verbinden en hem hulp bieden en kracht verlenen.

In de aanhaling van dit vers in Mattheüs 12 wordt Hij in plaats van “Mijn Uitverkorene”, “Mijn Geliefde” genoemd (Mt 12:18), wat de andere betekenis van het Hebreeuwse woord weergeeft. Die betekenis past bij de eerdere verklaring van de Vader in het evangelie naar Mattheüs (Mt 3:17). Hij is de Uitverkorene in de raadsbesluiten van de Vader.

Het werk dat de Knecht moet doen, kan door niemand anders worden gedaan. Het welbehagen komt tot uiting in de Geest Die de Vader op Hem legt. Het welbehagen is er al voordat de Vader het uitspreekt bij Zijn doop en bij die gelegenheid Zijn Geest geeft (vgl. Js 61:1; Sp 8:30). Het woord ‘welbehagen’ is ook een woord dat vaak verbonden wordt met de “aangename geur” van de offers in het boek Leviticus (Lv 1:9; 13; 17) en is daarmee ook een verwijzing naar het karakter van het werk dat de Knecht zal gaan doen.

Hier zien we in Jesaja de drie-enige God. Christus neemt het karakter van Knecht aan met het oog op het vervullen van de wil van de Vader, wat Hij doet in de kracht van de Heilige Geest Die op Hem wordt gelegd door de Vader bij Zijn doop. De verklaring “Ik heb mijn Geest op Hem gelegd”, is het centrum van drie grote verklaringen betreffende de Heilige Geest in Jesaja in verbinding met Christus. De eerste spreekt over Zijn vleeswording (Js 11:2). De tweede, hier, wijst op Zijn doop. De laatste verwijst naar het begin van Zijn openbaar optreden (Js 61:1).

Het laatste deel van Js 42:1, “Hij zal tot de heidenvolken het recht doen uitgaan”, springt ineens vooruit naar de toekomst, naar Zijn tweede komst en het duizendjarig vrederijk, want dat is niet vervuld tijdens Zijn leven op aarde. Door het evangelie wordt Zijn “recht” in de tegenwoordige tijd geopenbaard tot zegen. In de toekomst zal het gebeuren zowel in het oordeel als in het vrederijk daarna. Hoe dat in vervulling zal gaan, heeft de profeet eerder in detail beschreven (Js 2:1-4).

Toch heeft Hij ook tijdens Zijn leven op aarde de heidenen het recht geopenbaard, het recht van God. Hij heeft dat gedaan zowel in oordeel als in genade voor ieder die zich onder dit oordeel heeft gebogen. Een voorbeeld van dit laatste is de Syro-Fenicische vrouw (Mt 15:24-28).

Als Hij op aarde is, “tijdens Zijn dagen in het vlees” (Hb 5:7), vestigt Hij de aandacht niet op Zichzelf (Js 42:2; Mt 24:5; 23). Mensen doen dat vaak in de drie trappen van stemgeluid die worden genoemd: “schreeuwen”, “verheffen”, “doen horen”. Daarentegen is Zijn optreden rustig, vriendelijk en nederig. De genezen kreupele aan het badwater van Bethesda weet niet waar Hij is (Jh 5:13), net zomin als de blindgeborene (Jh 9:12). Verschillende keren zegt Hij tegen hen die Zijn goedheid hebben ervaren dat ze Hem niet moeten bekendmaken.

Hij handelt in volmaaktheid naar het woord dat weldadigheid niet moet worden gedaan “voor het oog van de mensen, om door hen te worden gezien” (Mt 6:1-4). Hij doet het voor Zijn Vader. Is dat ook de gezindheid van ons hart en de kwaliteit van ons werk? Wat Hij brengt, is voldoende en hoeft geen bekrachtiging door een opzichtig optreden of een voor zich uit laten bazuinen. De Heer heeft wel in de straten geleerd (Lk 13:26).

“Hij zal niet schreeuwen”, lijkt in tegenspraak met Js 42:13, “Hij zal het uitschreeuwen”, maar in beide verzen wordt een verschillend woord voor roepen gebruikt. Het eerste woord heeft te doen met Zijn volk, het tweede met Zijn vijanden. Het eerste geeft Zijn vriendelijkheid en tederheid aan, de afwezigheid van een op zichzelf gerichte luidruchtige demonstratie. Hij dringt Zich niet op. Hij is ook niet gekomen om een revolutie te ontketenen tegen de Romeinen. Het tweede is Zijn stem als Veroveraar, waardoor de vijanden van God ten onder gaan aan het einde van de eeuw.

Vervolgens komt in de Js 42:3-4 een serie beloften, weer in chiastische of omgekeerde volgorde (a,b,b,a; zie bij Jesaja 40:21): Eerst is er

a. “het geknakte riet” in Js 42:3 dat Hij niet zal verbreken en dan

---b. de “uitdovende vlaspit” die Hij niet zal uitblussen. Js 42:4 begint met

---b. “niet uitdoven”, waarna volgt

a. “niet geknakt worden”, in de zin van niet ontmoedigd worden.

Hij zal “het geknakte riet” niet verbreken en ook zal Hij Zelf “niet geknakt worden” (a + a), want Hij is in Zichzelf de sterke Die Zich het lot van de geknakte aantrekt. Hij zal de “uitdovende vlaspit”, dat is de bijna uitgedoofde vlaspit, niet helemaal “uitdoven” en ook zal Hij Zelf “niet uitdoven” (b + b), want Hij is in Zichzelf het volle licht dat licht brengt waar het bijna uitgedoofd is. Zo zal Hij ervoor zorgen dat Zijn beproefden in Zijn heerlijkheid zullen delen.

We zien hier Zijn liefdevolle zorg voor ons nu en dat mag ons bemoedigen. Als we ons soms als geknakt riet voelen, alleen maar geschikt om volledig afgebroken te worden of we voelen dat ons licht zo armetierig brandt, laten we dan denken aan Zijn verlangens voor ons. We mogen naar Hem toe gaan om in genade hernieuwd te worden en herstel van krachten van Hem te krijgen.

Er is niets van waarde in geknakt riet. Het doet denken aan het gebroken hart, vertrapt door ruwe behandeling. Zonder enige weerstand wordt het weggeworpen. Het geknakte riet is een beeld van verootmoediging (Js 58:5). Een rietstengel kun je gebruiken als staf, maar een eenmaal geknakte rietstengel is niet meer te gebruiken, ja, het kan je verwonden (Js 36:6). Normaal zou je zo’n stengel weggooien, maar de Knecht doet het anders.

Het geknakte riet is het toonbeeld van zwakheid in een wereld waarin alleen plaats is voor de sterksten. Ook in de gemeente wordt het als niets geacht. Maar de Heer is in staat van dit geknakte riet een muziekpijp te maken of een meetstok voor het nieuwe Jeruzalem (Op 21:15). Hij is gekomen voor hen die gebroken van hart zijn (Js 61:1). Hij legt hun geen ijzeren roede op, maar reikt hun de gouden scepter van Zijn genade toe (Es 5:2). Hij is Zelf verbroken of verbrijzeld (Js 53:5; 10; Gn 3:15).

De walmende of uitdovende vlaspit geeft nauwelijks licht en warmte en is ook niet meer in staat een ander aan te steken. Het spreekt van een klein vonkje geloof dat gevonden wordt in het hart van een mensenkind dat het uitroept: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!” (Mk 9:24). Vaak brandt de liefde in onze harten zo zwak, dat alleen Hij Die alle dingen weet, ook weet dat er toch nog een sprankje liefde aanwezig is (Jh 21:15-17). Zo kan Hij Petrus in zeven weken veranderen van een bijna gedoofde vlam tot een vlam die drieduizend zielen in vlam zet op de Pinksterdag (Hd 2:14; 37-41).

Omdat Hij niet geknakt en uitgedoofd wordt, zal Hij het recht op aarde brengen. Hij zal het recht niet door compromissen tenietdoen, maar in trouw en volgens de waarheid uitvoeren. Hij zal ervoor zorgen dat door onderwijs in de wet het recht bekendgemaakt wordt en gehandhaafd blijft. Daarmee voorziet Hij in het verlangen dat er naar dit onderwijs is. Dan zal de vraag: “Waar is de God van het oordeel [of: recht]? (Ml 2:17) definitief worden beantwoord.

Het recht zal op aarde worden gebracht bij de terugkeer van de Heer Jezus naar de aarde (Ps 72:1-2). De Heer Jezus wacht op het uur van Zijn Vader. Als de satan Hem de koninkrijken van deze wereld aanbiedt, wil Hij die niet ontvangen (Mt 4:8-10). De dag komt dat de belofte van de Vader in vervulling gaat en Hij tegen Hem zegt: “Eis van Mij en Ik zal [U] de heidenvolken [als] Uw eigendom geven, de einden der aarde [als] Uw bezit” (Ps 2:8).

Copyright information for DutKingComments