Isaiah 49:5

Inleiding

Overzicht hoofddeel 2.2 – Jesaja 49-57

Het evangelie van de Knecht van de HEERE

Het tweede gedeelte van het tweede hoofddeel (Jesaja 40-66) omvat Jesaja 49-57 en is als volgt onder te verdelen:

1. De Knecht van de HEERE en het herstel van Israël (Jesaja 49:1-26)

2. Israëls zonde en de gehoorzaamheid van de Knecht (Jesaja 50:1-11)

3. Luister! Ontwaak! (Jesaja 51:1-23)

4. Vertrek! (Jesaja 52:1-52:12)

5. De Man van smarten en Zijn rechtvaardiging (Jesaja 52:13-53:12)

6. Gods glorieuze toekomst voor Jeruzalem (Jesaja 54:1-17)

7. Doeltreffendheid van Gods woord van genade (Jesaja 55:1-13)

8. Redding uitgestrekt tot de benadeelden (Jesaja 56:1-8)

9. Gods boodschap voor de goddelozen (Jesaja 56:9-57:21)

Inleiding op Jesaja 49

Het doel van het tweede hoofddeel van Jesaja (Jesaja 40-66) is het werk van God in het hart van Zijn volk om bekering te bewerken. Dan alleen kan God het overblijfsel doen terugkeren en verlossen.

In het eerste onderdeel (Jesaja 40-48) van dit tweede hoofddeel is uitvoerig het contrast tussen God en de afgoden geschilderd. Dit zal in de harten van het overblijfsel een totale veroordeling van afgoderij bewerken, vooral met betrekking tot de afgoderij die openbaar zal worden onder de antichrist in de tijd van de grote verdrukking.

In het tweede onderdeel (Jesaja 49-57) worden de ogen van het overblijfsel, net als de ogen van Saulus uit Tarsus, geopend voor het lijden van Christus, Die zij vervolgd en verworpen hebben. Zij zullen Hem zien, Die zij doorstoken hebben (Zc 12:10; Op 1:7). Dit zal, net als bij Saulus, een totale omkeer bewerken. Zij zullen over Hem een rouwklacht aanheffen als een rouwklacht over een enig kind (Zc 12:10b). Zij zullen zich verootmoedigen.

Net als de broers van Jozef die hun ‘broeder’ als onderkoning van Egypte herkennen en erkennen, zullen zij Christus aanvaarden. Dit herkennen we in de komende hoofdstukken, met als hoogtepunt Jesaja 53. Na het herstel van Israël zien we dan de zegeningen voor Israël (Jesaja 54), om daarna te horen hoe de heidenvolken worden opgeroepen zich bij Israël te voegen om in de zegeningen van het koninkrijk te delen (Jesaja 55-57).

We hebben in dit hoofdstuk, Jesaja 49, de tweede van een viertal profetieën of liederen over de Knecht van de HEERE. De vorige profetie (Jesaja 42) gaat over de Knecht als de Uitverkorene. Hier gaat het over Hem als de Verworpene.

Dit hoofdstuk heeft twee onderwerpen: het getuigenis van de Knecht van de HEERE, Wie Hij is (Js 49:1-13), en de vertroostende belofte voor het wanhopige Sion (Js 49:14-26). Er is een hernieuwde verbinding van Israël als de knecht van de HEERE met Christus als de volmaakte Knecht van de HEERE. Israël kan niet in die verhouding staan als knecht tot de HEERE los van de vereenzelviging met de ware Knecht Christus als hun Messias op grond van Zijn verzoenend en verlossend werk op Golgotha.

De noodzaak van inkeer voordat herstel mogelijk is, ook na tweeduizend jaar, laat zien dat zonde nooit verjaart. Zo moesten ook de broers van Jozef, na zo vele jaren, eerst tot inkeer komen, voordat de zegeningen konden komen en hun relatie met hun verworpen broer, die inmiddels onderkoning was, hersteld kon worden. Die inkeer bleek pas op het moment dat voor hen de gevoelens van hun vader belangrijker waren dan hun eigen welzijn.

Zo is het ook met het volk Israël nu. Voordat de beloofde zegeningen van God voor dit volk door Hem gegeven kunnen worden, moeten zij eerst in het reine komen met God met betrekking tot de zonde dat zij Christus hebben verworpen. Ook moeten ze gaan zien wat die zonde voor God betekent. Dan zullen ze ineens tot de ontdekking komen dat Christus aan het kruis juist hun zonden heeft uitgedelgd, zoals de broers van Jozef tot de ontdekking zijn gekomen dat door hun verwerping van hem, God hem heeft gebruikt en gezonden om een groot volk te redden (Gn 45:5; Gn 50:20).

De Knecht van de HEERE

Het gaat in dit gedeelte over de blijde boodschap, niet in de eerste plaats voor Israël, maar voor de volken (Js 49:1; Js 49:6). Zij worden met de oproep “luister naar Mij” opgeroepen om te luisteren (Js 49:1; vgl. Js 46:3; 12). Het is de taak van het volk Israël als de knecht van de HEERE om de behoudenis van God tot de heidenvolken in de verte te brengen. Israël is geroepen (Js 51:2) om als de knecht van de HEERE Zijn lof te verkondigen (Js 43:21) aan de volken (Rm 2:17-20). Daarin heeft Israël echter jammerlijk gefaald (Rm 2:24). De HEERE roept over deze knecht uit: “Wie is er zo blind als Mijn dienaar, doof zoals Mijn bode [die] Ik zend?” (Js 42:19a).

Net als Adam, de eerste mens, heeft Israël als zoon, knecht en wijnstok gefaald. Maar dan zendt God de Heer Jezus. Hij is de laatste Adam en de tweede Mens (1Ko 15:45-47), de ware Zoon Die Hij uit Egypte heeft geroepen (Mt 2:15), de ware Knecht (Js 42:1; Js 49:3; 5; 6; 7; Js 50:10; Js 53:11) en de ware Wijnstok (Jh 15:1).

De Roepende is hier de ware Knecht van de HEERE, de Messias, Die met Goddelijk gezag de volken oproept om te horen. Met de Geroepene in het tweede deel van Js 49:1 wordt ook de Heer Jezus bedoeld, de ware Knecht, Die gekomen is in de plaats van Israël. We zien hier het door ons niet te begrijpen wonder van Zijn Persoon. Hij is waarachtig God én waarachtig Mens. Hij is van eeuwigheid God, Die in de tijd op de door God bepaalde tijd Mens geworden is.

Zijn Naam wordt door de HEERE genoemd "van de baarmoeder af". Zijn Naam wordt niet hier genoemd, maar pas net voordat en net nadat Hij verwekt is. Dan wordt zowel tegen Jozef als tegen Maria gezegd dat de Zoon Die geboren zal worden, de naam Jezus moet krijgen (Mt 1:21; Lk 1:35).

Christus is geroepen om heil te brengen voor Zijn volk en ook voor de volken. Dat doet Hij door het zwaard van het Woord van God (Js 49:2; Ef 6:17; Mt 10:34) te gebruiken. Zijn mond is een scherp zwaard dat onopvallend is, maar altijd tot gebruik gereed tot oordeel van alles wat in strijd is met de wil van God. De farizeeën en sadduceeën hebben de scherpte van Zijn woorden ervaren. Hij is opgegroeid in de schaduw van Gods hand, onder Diens bescherming. Als een puntige pijl heeft God Hem in Zijn pijlkoker verborgen gehouden. De tijd om Zijn vijanden te verslaan was nog niet gekomen.

De vereenzelviging van Christus met Israël komt in Js 49:3 naar voren. De HEERE zal Zichzelf in Christus als het ware Israël verheerlijken (vgl. Jh 13:31-32). De ware Knecht neemt de plaats van het falende Israël in en geeft het Israël van God zijn ware betekenis. Zo is het ook met Israël dat als wijnstok is mislukt (Js 5:1-7), waarvoor in de plaats de Heer Jezus de ware wijnstok is geworden (Jh 15:1). Israël als wijnstok heeft in Hem zijn ware vrucht aan God gegeven.

Met het oog op de bittere ervaringen die zullen voorafgaan aan de tijd van heerlijkheid voor Israël, de tijd dat God Zich in Zijn volk zal verheerlijken in Christus, staat in Js 49:4 een uiting van wat op grote verslagenheid lijkt. Hier wordt de verwerping van Christus voorzegd (Jh 1:11). Het lijkt er even op alsof ook deze Knecht tevergeefs bezig is geweest. Toch is het geen uiting van ongeloof of wanhoop, want het hart geeft onmiddellijk uitdrukking aan de zekerheid van de waarheid dat alle recht in Gods hand is (vgl. Mt 11:20-24; Mt 11:25-30).

De dienst die we doen, lijkt vaak weinig of geen resultaat te hebben. Aan de vruchteloosheid worden ook nog eens bijzonder moeilijke omstandigheden en beproevingen toegevoegd die als een enorme last het hart terneer kunnen drukken. Als de satan zijn voornemen zou kunnen uitvoeren, zou hij alles gebruiken om ons in wanhoop neer te werpen om ons te laten ophouden met ons werk. Dan hebben we hier een gedeelte dat door de Geest bedoeld is om ons ertoe te brengen om alle omstandigheden in het licht van alle wijze raadsbesluiten van God te overwegen.

Het gevolg zal zijn dat we te midden van de strijd bemoedigd worden te delen in wat Hem voor ogen staat. We zullen dan weten dat ons recht bij Hem is. Als we ons dat bewust zijn, mogen we, net als de Heer Jezus, alles overgeven "aan Hem Die rechtvaardig oordeelt" (1Pt 2:23b). Dan mogen we erop vertrouwen dat bij Hem de beloning is voor ons schijnbaar vruchteloze werk.

De taal van Js 49:5 en wat volgt, is duidelijk die van de Messias, Die hier getuigenis geeft van het doel waarvoor Hij Knecht van de HEERE is. Het is duidelijk dat de Knecht hier niet Israël is, want de taak van de Knecht is hier juist om Jakob, de falende knecht, te herstellen (Rm 15:8; Mt 15:24). Alleen Christus kan het werk van terugbrengen en tot Hem vergaderen doen. Dit werk heeft een bijzonder welgevallen voor de Vader Die Hem daarvoor eert. Van het volk heeft Hij die eer niet gekregen.

Tevens is er een voornemen dat nog verder reikt. Dat staat in Js 49:6. Het verheugde hart van de HEERE ziet uit naar een wereldwijde zegen. Als Israël de Knecht heeft verworpen, zal Hij veel meer krijgen, terwijl ook de zegen voor Israël niet definitief verloren is, maar nog zal komen. Het terugbrengen van Jakob zal gebeuren door het volk uit Babel te bevrijden en door wat zal gebeuren in de eindtijd. Het oprichten van "de stammen van Jakob" betekent het herstel van alle twaalf stammen in het land. In de eindtijd houdt dat ook het herstel van het tienstammenrijk in na de grote verdrukking.

“En om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen”, houdt in dat het overblijfsel van het tweestammenrijk, de Joden, tot inkeer zal komen. Zij hebben Christus verworpen en zij zullen bij het herstel de eerste plaats innemen. In beeld zien we dat in de geschiedenis van Jozef bij Juda die zowel bij de verwerping van Jozef als bij het herstel van de betrekkingen met Jozef een vooraanstaande plaats inneemt (Gn 37:26-27; Gn 44:18-34).

Js 49:6 is ook van toepassing op het werk van het evangelie dat in opdracht van de Heer in de hele wereld moet worden gepredikt, tot de einden van de aarde. Zo past Paulus dit vers toe voor vandaag (Hd 13:46-47). Genade kun je niet tegenhouden, net zomin als stromend water. Dat water zal, als het wordt tegengehouden, een andere loop nemen en ergens anders heen gaan.

Zo stroomt de genade van God, die door Israël is verworpen, nu naar de volken. De volle vervulling zal gebeuren in het vrederijk door Christus Die “een licht tot openbaring voor [de] naties en tot heerlijkheid voor Uw volk Israël” (Lk 2:32) zal zijn. Door een licht te zijn voor de volken zal de Knecht de taak van Israël vervullen om tot zegen te zijn in deze wereld.

In Js 49:7 worden we weer herinnerd aan de tijd van vernedering van de Knecht. De HEERE spreekt een woord rechtstreeks tot Hem. Zijn vernedering is de noodzakelijke basis om het werk van reddende genade tot stand te brengen. Daarom wordt Hij genoemd “de verachte Ziel” (vgl. Js 53:3). Het volk heeft Hem verafschuwd en Hem ook zo behandeld. Als “Knecht van heersers” heeft de Heer Jezus Zich met Zijn volk vereenzelvigd, want dat volk is ook als een knecht onderworpen aan vreemde overheersers (Ne 9:36-37). Er is wel een verschil, want zij zijn onderworpen vanwege hun ontrouw aan hun God, terwijl Christus Zich vrijwillig heeft onderworpen.

Zo heeft Christus Zich in de dagen van Zijn vlees aan de Romeinse overheersers en godsdienstige heersers onderworpen en aan hun wil overgeleverd. Hij lijkt de grote Verliezer, maar het resultaat van dit alles zal worden gezien in de komende heerlijkheid. Dan zullen regeerders het “zien en opstaan” en zich voor Hem, Die Zich eens tot hun Knecht heeft laten maken, “neerbuigen”. Ze zullen ontdekken Wie het is Die zij naar het kruis hebben verwezen. Dit Js 49:7 is een voorbereiding op wat we zullen tegenkomen in de derde en vierde profetie over de Knecht van de HEERE.

Copyright information for DutKingComments