Isaiah 5:6

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we drie delen:

1. De HEERE en de mislukte wijngaard Israël (Js 5:1-7);

2. een zesvoudig wee over het volk en zijn leiders (Js 5:8-23);

3. de oordelen van de HEERE over het volk (Js 5:24-30).

Het lied van de wijngaard

Jesaja, in wie de Geest van Christus spreekt, gebruikt nu een nieuwe manier om Israël aan te spreken, namelijk door een lied. Het is een lied waarin hij de liefde van de HEERE voor Zijn volk bezingt (Js 5:1). Hij wil graag voor zijn Beminde, de HEERE, zingen. Hij is als de vriend van de Bruidegom die zich over de Bruidegom verheugt (Jh 3:29-30). De HEERE is het voorwerp van zijn lied.

Het is een liefdeslied, net als Hooglied, en gaat over een wijngaard (vgl. Hl 2:15). De identiteit van de betrokkenen blijft echter bedekt. Jesaja noemt geen namen. Deze verhullende verteltrant gebruikt Nathan ook in de geschiedenis die hij aan David vertelt (2Sm 12:1-4). Er wordt niet gezegd wie de “Beminde” en “Geliefde” is en wie de “wijngaard” is. Hierdoor wordt de aandacht van de toehoorders vastgehouden. Naarmate het lied vordert, stijgt hun verontwaardiging over de wijngaard, totdat aan het einde van het gedeelte, in Js 5:7, als een donderslag bij heldere hemel de ware identiteit van de Beminde en van de wijngaard wordt bekendgemaakt.

In het lied worden we naar een rechtszaal verplaatst (Js 5:3-4; vgl. Js 1:18; Js 3:14-15), waar het lied tot een aanklacht wordt vanwege het gebrek aan reactie op de liefde en het geduld van de Geliefde. Het lied eindigt met het verlaten van de figuurlijke beschrijving om het huis van Israël – want dat is de wijngaard – als het voorwerp van Gods toorn te identificeren (Js 5:5-7).

Jesaja zingt over wat de Beminde – dat is, zoals wij weten, de HEERE – voor Zijn volk heeft gedaan. In het beeld van de wijngaard bezingt hij Israël, zoals God het volk zag aan het begin van zijn geschiedenis in het beloofde land. De wijngaard stond op een “vruchtbare heuvel”, dus op vruchtbare grond (Dt 8:7-9), dat is het land Kanaän.

Vervolgens staat er: ”Hij spitte hem om en zuiverde hem van stenen” (Js 5:2). Dat wil zeggen dat Hij de heidenvolken met hun afgoden uit het land verdreef. Met de “edele wijnstokken” waarmee Hij hem beplantte, worden de Israëlieten bedoeld (Jr 2:21; Ps 80:9-10; Hs 10:1). Verder bouwde Hij in het midden ervan “een toren”, wat ziet op de centrale stad Jeruzalem die Hij bouwde om Zijn Naam daar te vestigen (Sp 18:10; Dt 12:5). Die toren was tevens een wachttoren waar de priesters woonden die moesten waken tegen het binnendringen van verkeerde invloeden.

De “perskuip” die Hij daarin uithakte, ziet op de tempel. Daar zou het volk Hem de vrucht van het land brengen, de offers, om daarmee, door de werking van Zijn Geest, hun aanbidding en lofprijzing tot uiting te brengen. Naar dat heerlijke resultaat zag Hij uit na al het werk dat Hij eraan had besteed. Het slot van het lied is echter een anticlimax. In plaats van goede druiven die Hij op grond van al Zijn inspanningen toch mocht verwachten, bracht de wijnstok stinkende druiven voort.

Nadat Jesaja in zijn lied de uitvoerige beschrijving van de inspanningen van de HEERE voor een optimaal resultaat heeft bezongen, bevinden we ons ineens in een rechtszaal (Js 5:3). De HEERE spreekt nu Zelf, een spreken dat doorloopt tot Js 5:7. Hij vraagt “de inwoners van Jeruzalem en de mannen van Juda” in een rechtszaak om te oordelen tussen Hem en Zijn wijngaard. Hij vraagt hun om een uitspraak, waarmee hij hen dwingt de situatie goed op zich te laten inwerken.

Hij is de Aanklager, Die tegelijk Zichzelf verdedigt door hun te vragen wat Hij volgens hen nog meer had kunnen doen dan Hij gedaan heeft (Js 5:4). Waren Zijn verwachtingen te hoog door goede druiven te verwachten na zoveel zorg eraan besteed te hebben, terwijl hij slechts stinkende druiven voortbracht? De vraag stellen is hem beantwoorden.

De wijze waarop de HEERE deze mensen aanspreekt, is opmerkelijk. Hij stelt Zich op als iemand die een klacht heeft tegen de wijngaard en hun oordeel vraagt. Alsof ze als rechtvaardige rechters bekwaam waren om daar een uitspraak over te doen! Maar de mannen van Juda zijn zelf de planten. Op subtiele wijze vraagt de HEERE eigenlijk om bereidheid tot zelfoordeel. In plaats van een beschuldiging te uiten wordt hun oordeel gevraagd, waardoor de liefde, die de bron is van deze benadering, hoopt op bereidheid tot zelfonderzoek. Maar er komt geen antwoord.

We horen hoe God Zich hardop afvraagt of de wijngaard de vrucht draagt die Hij ervan mocht verwachten na alles wat Hij eraan heeft gedaan. Dit is een beginsel dat algemeen toegepast kan worden, niet alleen op de Joden, maar ook op de gemeente en ook op ieder individueel. Als de gemeente meer heeft ontvangen dan de Joden, heeft God het recht te verwachten dat de gemeente meer voor Hem voortbrengt. Als iemand zegt de heerlijkheid van Christus te kennen, dan mag Hij verwachten dat zijn leven daaraan beantwoordt. Dat is het ware vrucht dragen waarvoor de gelovige op aarde is.

De Aanklager laat vervolgens weten wat Hij met Zijn wijngaard gaat doen (Js 5:5). Voorafgegaan door een plechtig “nu dan” maakt Hij het vonnis over Zijn waardeloze wijngaard bekend. Een wijngaard die geen vruchten voortbrengt, is immers volledig waardeloos. Het enige waarvoor een wijnstok bruikbaar is, is juist het dragen van vrucht. Het hout ervan is zonder vrucht te waardeloos om ook maar voor iets anders geschikt te zijn dan voor brandhout (Ez 15:2-5).

De Aanklager zal ook Zelf het vonnis voltrekken. Zijn vergelding van hun opstandigheid staat voor de deur en is onafwendbaar. Hij zal hun bescherming, “zijn omheining”, wegnemen, zodat zij een prooi worden voor de heidenen. Daardoor zal het land verwoest worden. Hij “zal een bres slaan in zijn muur”, zodat de vijand kan binnenkomen en hen zal vertrappen.

Hij zal van het hele land “een wildernis” maken (Js 5:6). Dat zal Hij zo grondig doen, dat er niet “gesnoeid” of “geschoffeld” zal worden, wat betekent dat er geen enkele activiteit zal plaatsvinden met het oog op het dragen van vrucht. Daardoor zal het land in plaats van heerlijke vrucht slechts “dorens en distels” voortbrengen, de symbolen van de zonde (Gn 3:18).

In Js 5:6b horen de toehoorders ineens dat de wijngaardenier, de beminde die over zijn wijngaard spreekt, de wolken zal gebieden dat er geen regen komt (vgl. Dt 11:17a). Tot nu tot hebben ze naar het lied geluisterd zonder eraan te denken dat de beminde of de wijngaard bepaalde personen voorstellen. Maar nu horen ze iets verbazingwekkends, iets wat hen achterdochtig maakt. Ze horen de wijngaardenier zeggen dat hij de wolken zal “gebieden geen regen erop te laten neerkomen”. Zoiets kan toch alleen de HEERE zeggen? Hoe zou een mens de wolken iets gebieden? Dat kan toch alleen God? En inderdaad, zo is het.

Dit is het moment voor de verklaring van de beeldspraak (Js 5:7). De Aanklager confronteert het huis van Israël plotseling met het feit dat zij de wijngaard van de vorige verzen zijn en dat Hij, de HEERE, de Beminde is over Wie het lied gaat. Het lijkt alsof we Nathan tegen David horen zeggen, nadat hij zijn gelijkenis heeft verteld: “U bent die man!” (2Sm 12:7a). De Aanklager is niet Jesaja, maar de HEERE Zelf!

Kortom, de wijngaard is Israël, de vreugde van de HEERE en het werk van Zijn handen tot Zijn verheerlijking (Js 60:21; Js 61:3). De vreugde die Hij in Zijn volk wilde vinden, heeft ook te maken met Zijn liefde voor hen. Zij zijn “Zijn lievelingsplant”. Hij heeft hen uit alle volken uitgekozen om Zijn volk te zijn, het speciale voorwerp van Zijn liefde. Daarom heeft Hij zoveel zorg aan hen besteed. Maar in plaats van recht en gerechtigheid te vinden die Hij als vrucht verwacht heeft, vindt Hij verdrukking en geweld. Daarom is het oordeel over Israël niet meer af te wenden.

Js 5:7b is in het Hebreeuws een prachtige woordspeling die in deze vertaling goed wordt weergegeven: “goed bestuur”“bloedbestuur” (Hebreeuws mispatmispach); “gerechtigheid” (of: “rechtsbetrachting”) – “geschreeuw” (of: “rechtsverkrachting”) (Hebreeuws tsedakahtseakah = geschreeuw van onderdrukte personen). Zoals deze woorden op elkaar lijken, zo lijken in zeker opzicht ook de wilde druiven op de goede druiven. Zo lijken ook de boosdoeners godsdienstige mensen, terwijl ze in werkelijkheid vol ongerechtigheid zijn (vgl. Mt 23:28).

De les van dit gedeelte is duidelijk. Het is mogelijk om routinematig godsdienstige handelingen te verrichten, om uiterlijk conform de Schrift te leven, terwijl de werkelijke toewijding van het hart aan Christus ontbreekt. De eerste liefde is weg en daarmee de ware geestelijke kracht. Dit opent de deur naar steeds grovere vormen van kwaad. De Heer staat aan de deur en Hij klopt (Op 3:20). Hij wacht op een antwoord van ieder die er werkelijk naar verlangt om in waarachtigheid, in overeenstemming met Zijn wil en weg, gemeenschap met Hem te hebben.

De wijngaard wordt verwoest, maar niet voorgoed. Later vinden we de belofte dat de wijngaard hersteld zal worden (Js 27:2-6). Dat zal in de eindtijd gebeuren. Het betekent niet dat God tot die tijd zonder wijngaard en zonder vrucht uit de wijngaard is.

In de eerste plaats heeft de Heer Jezus als de ware wijnstok de plaats van het falende Israël ingenomen. Hij zegt van Zichzelf: “Ik ben de ware wijnstok” (Jh 15:1). Zijn leven was een en al vreugde voor God. Hij is de ware ‘lievelingsplant’ van God, want in Hem vindt God al Zijn welgevallen.

In de tweede plaats laat de Heer Jezus in een gelijkenis zien dat de wijngaard, het koninkrijk van God, verbonden zal zijn met een ander volk, de christenheid (Mt 21:33-43). In de christenheid draagt ieder die met de ware wijnstok, Christus, verbonden is, vrucht voor God (Jh 15:2; 8).

Copyright information for DutKingComments