Isaiah 51:5

Het heil van de HEERE is nabij

De HEERE spreekt Zijn volk hier aan met “Mijn volk” (Js 51:4). Door het zo te noemen bemoedigt Hij het gelovig overblijfsel. Dan heet het volk niet langer “Lo-Ammi”, dat betekent ‘niet Mijn volk’ (Hs 1:9) en rust Gods oordeel er niet langer op. De band tussen Israël en de HEERE is hersteld. Het verbond, dat wil zeggen, het nieuwe verbond, wordt nu gesloten op grond van de prijs die de Middelaar heeft betaald. Dat krijgt Israël pas later in de gaten. Na een terugblik naar het verleden, laat Gods Woord hen nu al blikken naar de toekomst. Het zijn vergezichten die je krijgt als je door Gods Woord een hoogte gaat beklimmen. In deze vergezichten wordt de toestand van het vrederijk voor hun ogen ontvouwd (Js 51:5-6).

Het gedeelte dat met Js 51:4 begint, spreekt van de tijden dat het herstel van Israël zal uitmonden in een zegen voor de hele wereld en later in het verdwijnen van de hele wereld van de oude schepping. De wet hier is niet die van Sinaï, maar staat voor het onderwijs dat God de volken wil geven door middel van Israël. Daardoor wordt Zijn gerechtigheid nabij de volken gebracht en zullen de volken hun hoop stellen op Zijn arm, dat is Zijn kracht, en niet meer vertrouwen op eigen kracht (Js 51:5; vgl. Js 40:11). “Mijn armen” die volken zullen oordelen, ziet mogelijk op de regering van God die Hij door de verheerlijkte heiligen zal uitoefenen (Mt 19:28).

De macht, “Mijn armen”, die Hij heeft betoond in de uitoefening van Zijn oordeel (Js 51:9; Js 52:10), zal Hij voor de overgebleven volken, ook die verafgelegen zijn, gebruiken tot zegen en heil (Js 40:10). Niet alleen zal de zonde in het vrederijk nog bestaan, ook is de hele oude schepping erdoor aangetast. De hemelen moeten daarom verdwijnen als rook, de aarde zal in stukken vallen als een kleed dat door de mot is aangetast en de bewoners zullen als muggen sterven (Js 51:6; vgl. 2Pt 3:13). Daarvan is ook niets vervuld in de dagen van Kores. Zij die behouden zijn, zullen nooit omkomen en Gods gerechtigheid zal eeuwig standhouden.

Voor hen die Gods gerechtigheid kennen, volgt de oproep niet te vrezen voor de smaad van stervelingen (Js 51:7), want deze verdrukkers zullen omkomen als een kleed dat door de mot en de mottenlarve is verteerd (Js 51:8). De beeldspraak laat zien dat God kleine, verachtelijke dingen gebruikt om grote voornemens te vervullen. De volgorde hier is redding of heil en gerechtigheid, terwijl in Js 51:6 de volgorde gerechtigheid en heil is.

Het gelovig overblijfsel zal geweldig lijden onder de macht van het beest. Maar terwijl de mensen zeggen: “Wie is aan het beest gelijk, en wie kan er oorlog tegen voeren?” (Op 13:4), zegt de HEERE: ‘Het zijn slechts stervelingen, je hoeft voor hen niet te vrezen.’ Vrees voor mensen verdwijnt alleen als wij voor het aangezicht van de Heer staan.

Copyright information for DutKingComments