Isaiah 6:7

Zondigheid en verzoening

Terwijl de materie in beweging komt als de heerlijkheid van God wordt geopenbaard, blijven de harten van Gods volk hard en bewegingloos. Maar niet dat van Jesaja. Het visioen heeft tot gevolg dat hij voor de HEERE neervalt. De HEERE is “een verterend vuur” (Js 33:14; Hb 12:29). In dit overweldigende licht ziet hij zichzelf als even doemwaardig als het volk.

Hij gaat beseffen dat zijn lot niet afhankelijk is van een aardse koning (Js 6:1), maar van de HEERE, de hemelse Koning, de driemaal heilige God. Daarom spreekt hij, na de zes weeën over het volk in het vorige hoofdstuk, nu voor de zevende keer een “wee” uit en wel over zichzelf (Js 6:5).

Het is het ‘wee mij’ van een gelovige die zichzelf leert zien in Gods tegenwoordigheid. Het gaat niet om bepaalde zonden, zoals bij het volk, maar om zijn zondigheid. Dat is een dieper werk. Petrus komt ook tot de overtuiging van zijn zondigheid in tegenwoordigheid van de Heer (Lk 5:8). We zien het ook bij Abraham die zich ook zo voelt in Gods tegenwoordigheid als hij ter wille van Lot voorbede doet voor Sodom (Gn 18:27; vgl. Jb 42:6). Hetzelfde zien we bij Ezechiël als hij geroepen wordt (Ez 1:28), bij Johannes op Patmos (Op 1:17) en bij Saulus als hij onderweg is naar Damascus (Hd 9:3-4) als zij oog in oog komen met de Heer Jezus in Zijn heerlijkheid.

Bij ieder van hen wordt hun verdere dienst door deze verschijning en ontmoeting gekenmerkt. Wij krijgen deze visioenen niet, maar hebben die in het Woord. Door het Woord te lezen zullen we dezelfde ervaring krijgen. We zullen met de ogen van ons hart de heerlijkheid van de Heer aanschouwen en naar dat beeld veranderd worden, zoals ook zij erdoor veranderd zijn. We worden door het lezen van Gods Woord op dezelfde wijze overweldigd als Jesaja en de anderen.

Met de uitroep “wee mij” maakt Jesaja zich een met het zondige volk. Hij voelt zich in de tegenwoordigheid van de HEERE onrein. Hij weet zich geestelijk in dezelfde onreine toestand van melaatsheid als waarin koning Uzzia, genoemd in Js 6:1, door hoogmoed is terechtgekomen (2Kr 26:19-21; Lv 13:45). Door het oordeel te erkennen dat hij waard is, ontkomt Jesaja aan het oordeel dat God over het hele volk moet brengen. Zelfoordeel is altijd de weg om persoonlijk te ontkomen aan het oordeel waarmee God het geheel moet slaan. God is namelijk altijd gereed om uitredding te schenken. Jesaja krijgt nu deel aan de zekerheid van de verzoening. Hierin is hij een type van het gelovig overblijfsel in de toekomst.

Zo zou het ook altijd met ons moeten zijn. Hoe meer we de kenmerken van het verzoenend werk van Christus en de heerlijkheden van Zijn Persoon gaan begrijpen, hoe meer we ons onze zondigheid bewust zullen worden. Hoe dichter we bij de Heer zijn, hoe groter het besef van onze onwaardigheid zal zijn. We zullen dan ook leren ons een te maken met de toestand waarin onze medeleden van het lichaam van Christus terechtgekomen zijn als ze ontrouw geworden zijn en een zondige weg gaan. We zullen hun zonden leren belijden als de onze. Ezra en Daniël hebben dit geleerd en gedaan (Ea 9:1-15; Dn 9:3-23; vgl. Ne 9:16-37). Zo alleen kunnen we, zoals Jesaja hier, door de Heer geroepen en gebruikt worden tot een echte zegen voor anderen.

Voor een verslagen hart is er onmiddellijk genade (vgl. Js 57:15). Een seraf brengt Jesaja in contact met wat op het altaar ligt (Js 6:6). Op grond van wat het altaar voorstelt – Christus, Die Zichzelf aan God aanbiedt, wat aan God gelegenheid geeft om verzoening aan te bieden (2Ko 5:20-21) –, wordt Jesaja verzekerd van de verzoening van zijn zonden (Js 6:7). Door de toepassing van een kool van het reukofferaltaar wordt hij geschikt gemaakt voor zijn dienst. Hij kan nu uitgaan, omgeven door de reuk van het reukofferaltaar (vgl. 2Ko 2:14-16).

In dit gedeelte vinden we zowel een troon als een (reukoffer)altaar. Dit verwijst naar de heerlijkheid van de Heer Jezus als Koning en Priester. Bij Israël zijn koning en priester altijd gescheiden. Als koning Uzzia zich aanmatigt een priesterlijke taak te vervullen, wordt hij melaats (2Kr 26:19). Alleen de Heer Jezus kan, evenals Melchizedek, zowel Koning als Priester zijn.

Copyright information for DutKingComments