Isaiah 6:8

Roeping en opdracht

Jesaja is nu geschikt om zijn ernstige boodschap te brengen. Hij hoort “de stem van de Heere” (Adonai, Js 6:1) met de vraag wie Hij zal zenden (Js 6:8). De “Heere”, Die hier voor het eerst spreekt, is God de Heilige Geest (Hd 28:25b-27). Tegelijk is het ook de Heer Jezus, zoals we uit de al aangehaalde tekst uit Johannes 12 weten (Jh 12:41). Dat verklaart waarom in de eerste vraag “Ik”, enkelvoud, en in de tweede vraag “Ons”, meervoud, staat. Het meervoudig ‘Ons’ (vgl. Gn 1:26) veronderstelt dat hier de drie-enige God – Vader, Zoon en Heilige Geest – aan het woord is.

De vraag is niet zozeer een algemene overweging en is ook niet tot meerderen gericht, maar is gericht tot het hart van Jesaja persoonlijk. Het is duidelijk dat de vraag niet gesteld is aan de engelen in de hemel. Als dat zo was, zou het hele hemelse leger zich direct hebben gemeld onder het uitroepen van: ‘Zend mij, zend mij!’ De engelen houden zich echter stil. Niemand anders dan Jesaja is geschikt gemaakt om op deze vraag te antwoorden. Hij is het vat dat gereinigd is en daardoor bruikbaar is voor de Meester (2Tm 2:21).

Jesaja antwoordt dan ook direct. Hij heeft geen vragen of tegenwerpingen en zegt: “Zie, hier ben ik, zend mij.” Geen van “Zijn engelen … die Zijn woord uitvoeren” (Ps 103:20) kan voor deze dienst tot zondige mensen worden gezonden. Alleen een man van wie de lippen eerst onrein zijn, maar nu gereinigd zijn, kan worden gezonden naar een volk met onreine lippen. Met hetzelfde doel zijn ook wij nog op aarde.

Er is niets wat de gemeenschap tussen Jesaja en de Heere verhindert. Als alles uit de weg is geruimd wat onze gemeenschap met de Heer Jezus in de weg staat, kunnen we elke taak die Hij ons opdraagt in Zijn kracht vervullen. Dan zal niets wat Hij van ons vraagt, te zwaar voor ons zijn. We zien hier de volgorde:

1. Eerst overtuigd worden van eigen onwaardigheid in Gods tegenwoordigheid, dan

2. reiniging en dan

3. uitgezonden in de dienst van God.

De opdracht die Jesaja krijgt, is een heel zware (Js 6:9). Hij moet naar “dit volk” gaan en hun het oordeel van verharding brengen. Door het volk “dit volk” te noemen – en niet te spreken over ‘Mijn volk’ – neemt de HEERE afstand van Zijn volk (Js 6:9-10; vgl. Ex 32:9; 21; 31; Nm 11:11-14).

De boodschap van verharding die Jesaja moet brengen (Js 6:10), zal later ook door de Heer Jezus aan het volk worden gebracht (Mt 13:10-15). Dat maakt tegelijk duidelijk waarom dit oordeel van de verharding ten diepste over de massa van het volk moet komen: omdat zij de Heer Jezus afwijzen en verwerpen. Die afwijzing en verwerping zijn duidelijk naar voren gekomen in het toeschrijven van het werk van de Geest in Christus aan “Beëlzebul, de overste van de demonen”, dat is aan de satan zelf (Mt 12:22-32).

Nog weer later zal dit vers van Jesaja ook duidelijk maken dat het volk het getuigenis van de Heilige Geest door de mond van Paulus verwerpt (Hd 28:25-27). Daarmee zullen ze het oordeel van de verharding bezegelen.

Ze hebben zo volhard in hun zonde van de verwerping van de HEERE en zijn zo hardnekkig in hun weigering om tot Hem terug te keren, dat de mogelijkheid van bekering en genezing nu voorbij is. Ze zullen de prediking wel horen, maar de geestelijke zin ervan niet verstaan. Ze zullen wel menen dat ze zien, ze zullen zich er zelfs op beroemen dat ze zien, maar hun verwerping van de Heer Jezus zal het bewijs zijn dat ze blind zijn en dat hun zonde blijft (Jh 9:39-41).

Wie onder het oordeel van de verharding valt, is vanaf dat moment niet meer bereikbaar voor het Woord van God. Het hart is van steen geworden. Het is inderdaad waar dat iemand niet meer tot God kan komen als God niet meer aan hem trekt (Jh 6:44). Dan heeft God hem overgegeven aan zichzelf en zijn lusten omdat hij daar zelf voor heeft gekozen (Rm 1:24; 26; 28). Dit is het oordeel over Israël.

Dat oordeel van verharding is niet over heel Israël gekomen, maar over een deel ervan (Rm 11:25). Dat deel is wel de massa. Het is de ongelovige massa die zich in het land bevindt. Sinds die tijd is evangeliseren onder orthodoxe Joden nagenoeg zonder enig resultaat, vanwege deze verharding. Er komen wel regelmatig Joden tot bekering, er is altijd een rest, ook in deze tijd (Rm 11:5), maar dat zijn uitzonderingen. De massa is verhard.

In het begin van het Zionisme, in de negentiende eeuw, leek er een nationale opwekking onder de Israëlieten te komen. Velen keerden terug naar het land. Sommigen ook kwamen tot bekering. Er kwam geloof in Jezus als de Messias. Aan de hand van hun eigen Geschriften werd en wordt uitgelegd dat de Messias al gekomen is. Maar het overgrote deel van hen die in Israël wonen, moet niets van de Messias Jezus hebben en steunt op eigen kracht en volgt eigen inzichten om de problemen het hoofd te bieden.

Copyright information for DutKingComments