James 2:1-4

Uitverkoren om rijk te zijn in het geloof

Jk 2:1. Je hebt in de laatste verzen van het vorige hoofdstuk gezien dat God een zorgende Vader is en dat Hij licht en liefde is. Door weduwen en wezen te helpen kun je laten zien dat God een Vader is Die Zich vol liefde ontfermt over hen die van alle hulp verstoken zijn. Omdat God ook licht is, is de opdracht tevens dat je jezelf onbevlekt van de wereld bewaart.

Om je er nu voor te bewaren dat je in je afzondering van de wereld doorschiet en in farizeïsme vervalt, stelt Jakobus je in het eerste vers van dit hoofdstuk “onze Heer Jezus Christus, [de Heer] der heerlijkheid” voor. Hij doet dat in het verband van de vermaning dat er geen aanzien des persoons mag zijn bij hen die geloven in “onze Heer Jezus Christus”.

Jakobus noemt de Heer bij Zijn volle Naam omdat hij moet uitvaren tegen het grote kwaad in de christelijke gemeente van het voortrekken van bepaalde mensen vanwege hun maatschappelijke positie. Een dergelijke handelwijze is in volledige tegenspraak met de Persoon van Christus en de belijdenis van het geloof in Hem. Aanzien des persoons is Hem vreemd (Hd 10:34). Zo heeft Hij toch ook niet met jou en mij gehandeld?

Als je onder de indruk komt van maatschappelijk geslaagde mensen, mensen met een hoge positie, en hen bewondert om de prachtige auto waarmee ze naar de samenkomst komen en de prachtige kleren die ze voor die gelegenheid hebben aangetrokken, dan heb je nog niet echt goed gekeken naar ‘de Heer der heerlijkheid’. Wat betekent al die aardse pracht in het licht van Zijn heerlijkheid?

De Heer had heerlijkheid bij de Vader voordat de wereld was (Jh 17:5). Ook op aarde had Hij heerlijkheid, niet voor de mensen (Js 53:2), maar wel voor het geloof (Jh 1:14). Deze heerlijkheid straalde door Zijn nederige gestalte heen. Hij zal heerlijkheid hebben als Hij terugkeert naar de aarde (2Pt 1:16-17). Er is ook een heerlijkheid die Hem eigen is en die wij zullen aanschouwen zonder daarin te delen (Jh 17:24). Hij is het centrum en de uitstraling van al Gods gedachten en heerlijkheid (Hb 1:3). Alle heerlijkheid is in Hem.

Met die heerlijkheid staat aardse heerlijkheid in schril contrast. In het licht van de Heer van alle heerlijkheid hebben rang en stand geen plaats. Alles verschrompelt wat voor de mens van de wereld aantrekkelijk is en wat ook op ons als gelovigen nog steeds aantrekkingskracht uitoefent: rijkdom, aanzien, positie, macht. Het zijn allemaal dingen die de mens blind maken voor ware heerlijkheid en waardoor hij wordt meegevoerd naar de hel. Ook wij zijn geneigd te kijken naar het uiterlijk (1Sm 16:7). Laten we wel bedenken dat wat hoog is bij de mensen, een gruwel is bij God.

Jakobus roept overigens niet op om te ‘nivelleren’, dat wil zeggen om rangen en standen uit de wereld te bannen en iedereen gelijk te doen zijn. Hij wil alleen dat de verschillen die er in het maatschappelijke leven zijn, onder de gelovigen in hun omgang met elkaar als gelovigen geen rol spelen. Waar dat wel gebeurt, wil hij dat dit kwaad wordt geoordeeld. Er zijn wel verschillen onder gelovigen waarmee in hun onderlinge omgang rekening moet worden gehouden, zoals een verschil in leeftijd, in geslacht en in gaven. Die verschillen zijn door de Heer gemaakt. De verschillen moeten niet tegen elkaar worden uitgespeeld, maar zijn bedoeld als aanvulling op elkaar.

Jk 2:2-3. Jakobus noemt het kwaad bij de naam. Hij beschrijft hoe mensen zich gedragen tegenover een rijke en tegenover een arme als zij de synagoge binnenkomen. Zowel de manier waarop ze de rijke benaderen als die waarop ze de arme benaderen, deugt niet. Het is ver beneden het peil van de heerlijkheid van de Heer in Wie ze zeggen te geloven. Ze kijken op tegen de rijke vanwege zijn gouden ring en zijn prachtige kleding en ze kijken neer op de haveloos geklede arme. De rijke begeleiden ze met buigingen naar een goede plaats, de arme geven ze een staanplaats of gebruiken hem als voetbank.

Jk 2:4. Door een dergelijk gedrag tonen ze een aanmatiging die neerkomt op het spelen voor rechter. Ze hebben voor een dergelijk handelen noch de bevoegdheid, noch de bekwaamheid. Het onderscheid dat ze hebben aangebracht, hebben ze bij zichzelf, uit eigen belang, aangebracht. Er is niets van de Heer in aanwezig. Ze handelen veeleer “met boze overleggingen”. Zo’n boze, slechte overlegging is bijvoorbeeld dat ze proberen bij rijke mensen in een goed blaadje te komen omdat dat voordeel kan opleveren. Aan arme mensen is geen winst te behalen, daar hoef je niet naar om te kijken.

Wat zei Jakobus ook alweer over ‘reine en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader’? Was dat niet dat juist de behoeftigen moeten worden bezocht in hun verdrukking? Wat is het maken van dit onderscheid met boze overleggingen ver verwijderd van de ware godsdienst!

Jk 2:5. “Hoort, mijn geliefde broeders”, zegt Jakobus. Met andere woorden: ‘Jullie moeten eens goed luisteren. Jullie zijn echt mijn geliefde broeders en daarom vertel ik jullie hoe God over de maatschappelijk armen denkt. De armen in de wereld hebben bij Hem een streepje voor, ze hebben bij Hem een speciale plaats.’

Paulus zegt dat ook tegen de Korinthiërs, die ook zo gevoelig waren voor de eer en het aanzien van de wereld (1Ko 1:16-28). Dat God de armen heeft uitverkoren, wil niet zeggen dat Hij hen heeft uitverkoren omdat ze geen geld hebben, maar omdat ze geen rechten hebben en afhankelijk zijn. Bij God gaat het om de mensen die niet in tel zijn.

Door hun uitverkiezing zijn zij rijk geworden in het geloof. Rijk zijn in het geloof wil zeggen rijk zijn in God (Lk 12:21). Deze rijkdom is niet in geld uit te drukken. Zelfs de wereld is van hen (1Ko 3:21-23) omdat ze bij Hem horen van Wie al het goud en zilver is (Hg 2:9). Op het bezit daarvan moeten ze nog wachten tot de Heer Jezus terugkomt.

De Heer Jezus was de Arme bij uitstek. Hij was rijk, maar is ter wille van ons arm geworden, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden (2Ko 8:9). Die armoede was niet de stal waarin Hij geboren werd en de doeken waarin Hij gehuld werd, want dat kon ons niet rijk maken. Het was ook niet Zijn armoede op aarde, waar Hij geen plaats had om Zijn hoofd neer te leggen (Mt 8:20). Wij zijn door niets anders rijk geworden dan door de armoede van de drie uren van duisternis aan het kruis, waarin Hij het oordeel van God over onze zonden droeg.

Dat is ook de enige grond waarop God ons “erfgenamen van het koninkrijk” heeft kunnen maken. Wanneer de Heer Jezus komt om Zijn koninkrijk op te eisen, zullen alle erfgenamen met Hem in Zijn koninkrijk delen. God heeft dat koninkrijk beloofd “aan hen die Hem liefhebben”. Jakobus verbindt de belofte van het koninkrijk aan het liefhebben van God.

Dat koninkrijk wordt alleen gewaardeerd door hen die weten Wie God in Zijn liefde is. De liefde tot God is aanwezig bij ieder die weet dat God hem eerst heeft liefgehad (1Jh 4:19). Als je hebt gezien en ook ervaren dat God jou heeft liefgehad, waarvan het hoogste bewijs de gave van Zijn Zoon is, dan kun je toch niet anders dan Hem liefhebben?

Daarom mag jij ook als erfgenaam naar dat koninkrijk uitzien. Tot dat moment mag je, net als de armen over wie Jakobus het heeft, genieten van je geestelijke rijkdommen. Ken je al wat van je rijkdommen? Ze zijn allemaal in Christus aanwezig en verborgen (Ko 2:2-3). Het is aan jou om ze op te diepen.

In het licht van Zijn rijkdom zal alle rijkdom van de wereld zijn greep op je verliezen. Elke investering in tijd en inspanning om je de rijkdom van Christus eigen te maken zal zijn rendement tonen als de Heer Jezus terugkomt. Als je zo rijk bent, kun je ook anderen rijk maken. Dan kun je iemand zijn van wie Paulus zegt: “Als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend” (2Ko 6:10).

Jk 2:6. Jakobus wijst zijn lezers erop dat ze de armen oneer hebben aangedaan door hen zo minachtend te behandelen. Ze zijn er blind voor wat deze armen voor God betekenen. Ook voor het gedrag van de rijken, bij wie ze zo graag in de gunst willen komen, lijken ze blind te zijn. Wat God met de armen heeft gedaan, staat lijnrecht tegenover wat de rijken met de armen hebben gedaan.

Kijk nu eens goed naar wat de rijken doen, zegt Jakobus. Zij onderdrukken jullie en slepen jullie voor de rechtbanken. Jullie denken dat het voordeel oplevert als je hen met eerbetoon behandelt, maar intussen worden jullie door hen uitgekleed. Die lui gaan over lijken.

Jk 2:7. En wat nog erger is: door het gedrag van de rijken wordt “de uitnemende Naam” van de Heer Jezus die over jullie is uitgeroepen, gelasterd. Er is dan ook geen enkele reden om tegen hen op te kijken en hen met onderkruiperij te benaderen.

Lees nog eens Jakobus 2:1-7.

Verwerking: Benader jij je medegelovigen zonder aanzien des persoons?

Copyright information for DutKingComments