‏ James 2:21-25

Werken die het geloof rechtvaardigen

Jk 2:15. Jakobus maakt met een voorbeeld duidelijk wat hij bedoelt met werken die laten zien dat er geloof is. Hij wijst zijn lezers op “een broeder of zuster” zonder voldoende kleding tegen de kou en met net voldoende eten om niet te sterven. Dat voorbeeld is actueel voor zijn lezers, want ze hadden het niet zo op met de armen (Jk 2:2-3). Misschien voelden ze zich best aangesproken.

Jk 2:16. Het kan zomaar zijn dat zij tegen de een of andere arme broeder of zuster een prachtig verhaal hebben gehouden, zonder dat zij hun het noodzakelijke voor het lichaam hebben gegeven! Als ze zelf voldoende hebben, kunnen ze gemakkelijk tegen de armen zeggen: “Gaat heen in vrede.” Als ze er dan ook nog aan toevoegen dat ze zich maar moeten warmen en verzadigen zonder er zelf iets aan te doen, is al dat gepraat regelrechte schijnheiligheid.

Jk 2:17. Praten over iemands gebrek, of zelfs ervoor bidden, zonder er iets aan te willen doen, is een dood geloof. Het betonen van barmhartigheid ontbreekt, en als dat ontbreekt, is er geen geloof. Waar geen werken zijn, is het geloof dat in de mond aanwezig is, op zichzelf dood. Het geloof leeft niet, er is geen levend geloof. Geloof en werken zijn niet te scheiden. Geloof als zodanig is niet te zien. Het kan alleen zichtbaar gemaakt worden door werken. Door de werken blijkt dat er geloof aanwezig is.

Jk 2:18. Het betoog van Jakobus is helder. Toch komt er een tegenwerping van iemand die een scheiding wil aanbrengen tussen geloof en werken. Het is iemand die gehoord heeft wat Jakobus over geloof en werken heeft gezegd. Zelf heeft deze persoon geen deel aan het geloof, maar hij kan wel op een heleboel goede werken wijzen. Omdat hij geen deel heeft aan het geloof, heeft hij de boodschap van Jakobus gemist. Hij beroemt zich op zijn werken.

Jakobus antwoordt hem dat de scheiding die hij aanbrengt tussen geloof en werken niet geoorloofd is. Als hij die scheiding wil aanbrengen, laat hem dan maar eens zijn geloof tonen zonder zijn werken. Dat kan hij niet, maar Jakobus kan wel uit zijn werken zijn geloof tonen. Het gaat er niet om, dat Jakobus zijn geloof moet tonen aan God. God weet wel dat hij gelooft. Nee, de werken van het geloof zijn er juist om aan mensen te laten zien dat er echt en levend geloof in hem aanwezig is.

Jk 2:19. Als het alleen om geloof gaat, dat wil zeggen zonder dat er werken aan verbonden zijn, is dat niet meer dan een orthodoxe belijdenis. Die kun je met je mond uitspreken, zonder dat het enige betekenis voor je hart heeft. Kijk naar de Joodse belijdenis. De orthodoxe Jood belijdt volmondig dat God één is. Zo heeft God het ook voorgeschreven (Dt 6:4). Dat is een prachtige en volkomen juiste belijdenis. Het is heel goed dat die belijdenis wordt gedaan.

Maar denk je nu echt dat het louter uitspreken daarvan een bewijs is van echt geloof? Vergeet het maar. Dan zouden de demonen ook echt geloven, dat wil zeggen op God vertrouwen. Ze geloven de belijdenis, maar ze sidderen daarbij omdat ze weten dat God hen zal oordelen vanwege hun werken die allemaal gedaan worden in opstand tegen God.

Jk 2:20. Jakobus besluit zijn dispuut met zijn – mogelijk denkbeeldige – tegenstander. Hij zegt als een soort conclusie nog eens duidelijk tegen zijn tegenstander, die hij aanspreekt als “nietig mens”, dat geloof zonder werken “werkeloos” of dood is. Hoe het wel werkt, laat hij in de volgende verzen door twee voorbeelden zien.

Jk 2:21. Door twee voorbeelden maakt Jakobus duidelijk wat werken van het geloof zijn, hoe geloof uit werken blijkt. Het zijn geen voorbeelden van werken die de mensen goede werken noemen. Naar menselijke maatstaven, zonder het geloof erbij te betrekken, zouden we Abraham een kindermoordenaar noemen en was Rachab niets anders dan een landverraadster.

Je zult echter zien dat het twee geweldige geloofswerken zijn. Deze daden werden gedaan uit liefde tot God (door Abraham) en uit liefde tot Gods volk (door Rachab). Dat zijn de twee kenmerken die elk werk van het geloof heeft. Geloof richt zich op God en op Zijn volk. Uit beide werken spreekt het volle vertrouwen op God.

Jakobus begint met Abraham. Hij zegt dat Abraham “op grond van werken gerechtvaardigd” is, zonder het geloof te noemen. Dat is sterk gezegd. Door het zo voor te stellen onderstreept Jakobus eens te meer hoezeer werken noodzakelijk zijn, wil je kunnen spreken van geloof.

Als je alleen naar dit vers kijkt, zonder het vervolg te lezen, lijkt het alsof hij even vergeet dat rechtvaardiging toch alleen op grond van geloof is en dat hij hier in botsing komt met wat Paulus leert in Romeinen 4 (Rm 4:2-3). Zoals je al eerder hebt gezien, zijn Jakobus en Paulus natuurlijk niet met elkaar in tegenspraak. Ieder benadert door de Geest de waarheid vanuit een ander gezichtspunt.

Paulus spreekt over de persoon van Abraham in zijn verhouding tot God. God zag bij Abraham geloof dat zich op Hem richtte. God zag bij Abraham een geloof in Hem dat Hij zou doen wat Hij had gezegd, terwijl niets erop wees dat het zou gebeuren. Vanwege dat geloof verklaarde God de persoon van Abraham voor rechtvaardig. Jakobus heeft het echter niet over de persoon van Abraham voor God, maar over het geloof van Abraham dat zichtbaar werd voor de mensen. Het geloof dat God in hem zag, kwam eruit voor de mensen.

God had geen bewijs nodig van het geloof van Abraham, maar hij bracht Abraham in een situatie waarin diens geloof zichtbaar werd voor zijn omgeving. Daarom lees je in Genesis 22 dat God Abrahams geloof op de proef stelde (Gn 22:1). Hij vroeg van Abraham om zijn zoon Izaäk op het altaar te offeren (Gn 22:2; 9). Jakobus zegt dat “onze vader Abraham” – hij is immers hun stamvader – gerechtvaardigd werd, “toen hij zijn zoon Izaäk op het altaar geofferd had”. Je weet dat hij Izaäk niet letterlijk hoefde te offeren, maar voor God heeft Abraham zijn zoon daadwerkelijk geofferd.

Jk 2:22. Daardoor heeft hij laten zien dat zijn “geloof samenwerkte met zijn werken”. Het gaat zelfs nog verder. Het geloof dat Abraham innerlijk bezat, werd “uit zijn werken volmaakt”, dat wil zeggen voltooid, afgerond.

Jk 2:23. Door deze daad, door dit werk van het geloof, werd de Schrift vervuld die zegt: “En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend.” Dit citaat komt uit Genesis 15 en heeft daar betrekking op de rechtvaardiging van Abraham vanwege zijn geloof in God (Gn 15:6). Jakobus verbindt dit citaat aan het geloofswerk van Abraham in Genesis 22 omdat dit geloofswerk bevestigt dat hij echt geloof bezat. Alleen daardoor kon Abraham alles wat hij had, op het altaar leggen. Doe jij dat ook? Al je bezittingen, jezelf, je gezin?

In Izaäk legde Abraham alles op het altaar. Hij legde daarmee zelfs alle beloften van God op het altaar. Daarmee bewees Abraham dat God voor hem boven alles ging. De Gever gaat boven de gave. Abraham kon zijn zoon offeren omdat hij op God zag, omdat hij God vertrouwde en Hem liefhad. Abraham gedroeg zich in dit alles als “een vriend van God”. Zo spreekt Josafat over hem tot God (2Kr 20:7) en zo noemt God hem ook Zelf (Js 41:8). Als jij een vriend van God bent, wil dat zeggen dat jij God liefhebt.

Jk 2:24. Jakobus sluit dit voorbeeld van Abraham af met de onloochenbare conclusie dat geloofswerken absoluut noodzakelijk zijn om de aanwezigheid van het geloof te bewijzen. Het is alleen gerechtvaardigd om te zeggen dat je gelooft als dat ook uit je werken blijkt.

Jk 2:25. Om dit nog overvloediger te illustreren wijst Jakobus op een ander voorbeeld uit de Schrift. Naast de grote geloofsman plaatst hij deze Rachab, de hoer, de vrouw uit een vervloekt ras. Daarmee levert hij een treffend bewijs dat er bij God geen aanzien des persoons is. Hij zegt dat zij “evenzo”, dat wil zeggen net als Abraham, op grond van werken gerechtvaardigd werd.

En waaruit bestonden haar werken? Zij nam “de boodschappers” op in haar huis en verborg ze voor haar landgenoten. Jakobus noemt de verspieders (Hb 11:31) ‘boodschappers’ omdat zij met een goede tijding voor haar kwamen. Door de boodschappers op te nemen koos zij vóór Gods volk en tégen haar land. Ze geloofde dat het land waar zij woonde, onder het oordeel lag en dat dit land door God aan Zijn volk zou worden gegeven. Ze gaf het huidige bezit prijs om het met Gods volk te bezitten. Dat is geloof in uitvoering.

Geef jij ook het land op waarin je bent, de wereld, om het straks met de Heer Jezus te bezitten? Als je je verbonden weet met Gods volk dat pas straks de wereld in bezit zal nemen, ben je in de ogen van de wereld een verrader, want je zult je niet inzetten voor van alles en nog wat in deze wereld. Laat het je niet zwaar vallen. Kijk naar de Heer der heerlijkheid en je weet voor Wie je het doet.

Jk 2:26. Jakobus besluit zijn onderwijs over geloof en werken met een voor iedereen begrijpelijk beeld: zoals het lichaam een dode zaak is als er geen geest in is, zo is het geloof dood als er geen werken zijn.

Lees nog eens Jakobus 2:15-26.

Verwerking: Welke werken van geloof heeft Jakobus tot nu toe genoemd?

Copyright information for DutKingComments