James 4:3

Vriendschap met de wereld

Jk 4:1. Wat Jakobus in deze verzen zegt, staat haaks op het slot van het vorige hoofdstuk. Daar gaat het over vrede, hier over oorlog en twist. Jakobus stelt de zaak vragenderwijs aan de kaak. Hij zegt niet: ‘Er zijn oorlogen en twisten onder jullie en dat mag niet zo zijn’, maar vraagt waar die “oorlogen” en “twisten” vandaan komen, waaruit ze voortkomen. Het is ook veelzeggend dat hij spreekt over “onder u”, dat wil zeggen onder de leden van Gods volk, dat zijn allen die zich door hun belijdenis daartoe rekenen, ongeacht of ze wedergeboren of niet wedergeboren zijn.

Dit betekent dat die oorlogen burgeroorlogen zijn, want het is oorlog tussen burgers van hetzelfde rijk, tussen burgers die tot het koninkrijk van de Heer Jezus behoren (Jk 2:5). In een burgeroorlog worden de krachten verteerd door onderlinge strijd. Dan is er geen kracht meer voor de strijd van het evangelie in de wereld (Fp 1:27) om mensen uit de macht van de satan te bevrijden. Als we bezig moeten zijn met het neerslaan van een burgeroorlog, is er ook geen kracht om samen te strijden tegen valse leringen, want de vijand weet uit die situatie winst te halen.

Dat Jakobus moet spreken over “oorlogen” toont aan dat de onenigheid diep zit. Een oorlogssituatie ontstaat niet zomaar. Voordat iemand een oorlog begint, is er in het diepste geheim overleg gepleegd en een strategie bepaald. Ook tijdens het voeren van oorlog vindt er veel overleg plaats. Een oorlog is ook langdurig van aard.

Bij “twisten” is dat meestal niet aanwezig. Twisten laaien vaak plotseling op en doven ook snel weer uit, hoewel het vuur lang kan nasmeulen.

Oorlogen en twisten hebben echter één ding gemeen en dat is de bron van waaruit ze voortkomen. Dat lezen we in het antwoord dat Jakobus zelf geeft op de vraag “vanwaar”. Ze komen niet voort uit de wijsheid die van boven is (Jk 3:17), maar uit hun “hartstochten”. Hun begeerten gaan niet uit naar het bevredigd worden door wat ze hebben in de wereld van de Heer Jezus, maar door de wereld om hen heen.

In hun “leden”, dat zijn de leden van hun lichaam, voeren de hartstochten strijd om deze leden te gebruiken als werktuigen van de zonde (vgl. Rm 6:13; Rm 7:23). Het bestuurscentrum is het hart en daarvan hebben de begeerten bezitgenomen. De begeerten hebben daardoor het lichaam in hun macht gekregen en dat jaagt ernaar zichzelf ten koste van anderen te verrijken.

Jk 4:2. Maar wat levert het op? Jakobus wijst op de resultaten. Ze begeren, maar ze hebben niet. Ondanks al hun gevecht om meer welvaart en een aangenaam leven, hebben ze dat niet. Ze zijn bezig met oorlog en twist. Die vullen de diepste verlangens van een mens niet, maar bewerken iets anders, namelijk moord en doodslag.

Jakobus spreekt krasse taal. Hij houdt zijn lezers voor dat ze aan het moorden zijn. Dat kan slaan op het letterlijk vermoorden van iemand, maar het is ook van toepassing op het plegen van karaktermoord. In het laatste geval wordt er van iemand zoveel laster verspreid, dat de persoon niet meer in staat is om normaal te functioneren. Hij voelt zich bedreigd en trekt zich helemaal terug. Wie doelwit is van een lastercampagne, wordt als mens afgebroken. Zulke campagnes komen voort uit jaloersheid, dat is het misgunnen van wat de ander heeft om het zelf te bezitten.

Als je niet tevreden bent met wat je hebt, kun je tot een dergelijk handelen komen. Laat je niet meeslepen door gevoelens van ontevredenheid. Kijk naar mensen die zich wel daardoor op sleeptouw laten nemen en je zult constateren wat Jakobus constateert. Deze mensen kunnen niet verkrijgen wat ze begeren. Ze gaan helemaal op in het maken van ruzie en het voeren van oorlog. Wie via die weg iets wil krijgen, maakt alleen maar dingen kapot.

Jakobus stelt vervolgens dat ze niet hebben omdat ze niet bidden. Bidden betekent je bewust afhankelijk van God opstellen. Zolang je bezig bent met het uitwerken van een eigen strategie om iets te verkrijgen, lukt het niet. Soms lijkt het even te slagen, maar het eindresultaat is toch dat je met lege handen staat en vooral met een leeg hart. Als je daarvan doordrongen raakt, zul je gaan bidden.

Jk 4:3. Nu moet bidden wel in de juiste gezindheid gebeuren. Dat wil zeggen dat je jezelf, als je bidt, overgeeft aan de wil van de Heer. Je laat Hem beslissen of iets goed voor je is of niet. Als jouw bidden meer weg heeft van eisen dan van vragen, is het duidelijk dat jouw verlangens niets te maken hebben met Gods wil, maar met je eigen wil en het bevredigen van je eigen verlangens.

Als je wel wilt bidden in overeenstemming met Gods wil en je wensen worden niet ingewilligd, kun je dat ook zien als een goedheid van God. Als Hij het wel zou geven, zou je daarmee alleen jezelf en ook anderen schade berokkenen en Hem oneer aandoen.

Het gaat om het toetsen van de motieven van je hart. God kent de verborgen motieven van je hart als je bidt. Hij weet precies waarom je iets aan Hem vraagt. Hij bestempelt je gebed als verkeerd als Hij ziet dat je gebed alleen maar uit egoïsme gebeden wordt. Het enige wat je wilt met wat je vraagt, is het voor jezelf gebruiken. Jakobus spreekt in dit verband niet over gebruiken of misbruiken, maar over “verkwisten”. Dit woord geeft aan dat geen enkele waarde wordt toegekend aan wat gegeven is. Zo wil God niet dat wordt omgegaan met wat Hij geeft en daarom geeft Hij het niet.

Jk 4:4. Hun hele gedrag is door en door werelds. Jakobus spreekt hen dan ook terecht aan als “overspeligen”. Je kunt niet je eigen genoegens najagen zonder in de wereld verstrikt te raken. Begeertebevrediging zonder God is namelijk alleen in de wereld te vinden. Als je dan ook de bevrediging van je begeerten in deze wereld zoekt, zoek je “vriendschap jegens de wereld”. Vriendschappelijk met de wereld omgaan is overspel van geestelijke aard. Het is een verloochening van je verhouding tot God. Je leven laat dan het tegendeel zien van wat je als christen belijdt.

Als christen zeg je dat je de wereld vaarwel hebt gezegd, dat je van God bent en Hem trouw wilt dienen, maar in je leven geniet je van de dingen van de wereld. Door je wereldse gedrag laat je zien dat je een vriend van de wereld bent. De manier waarop de wereld bezig is met en voor zichzelf, spreekt je aan en volg je na. De wereld vindt dat prachtig en erkent jou als vriend. De waardering van de kant van de wereld is op zich al bedenkelijk.

De keerzijde van deze zwarte medaille is nog bedenkelijker, want daar staat op dat die vriendschap “vijandschap jegens God” is. Het een is onlosmakelijk aan het ander verbonden, vergis je niet. Jakobus is daar helder in.

Hij spreekt er zo radicaal over omdat in deze gevallen elk compromis een belediging voor God is. Denk maar eens goed na. Jij hoorde vroeger bij de wereld. Je hebt ingezien wat de wereld is, hoe leeg en ook hoe vol vijandschap tegen God. Die vijandschap is op het hoogst zichtbaar geworden in de verwerping van en moord op de Heer Jezus, van Wie jij zegt dat jij je leven aan Hem te danken hebt. Als dat realiteit voor je is, hoe zou je dan nog vriendschappen kunnen aanknopen met mensen die nog steeds als haters van de Heer Jezus te boek staan? Tegenover zulke mensen kun je alleen maar getuigen van wat jijzelf in Hem hebt gevonden en bidden dat zij Hem ook leren kennen.

Van een dergelijk getuigenis komt niets terecht als je met de wereld heult. Hoe kun je geloofwaardig over Gods oordeel over de wereld spreken, als uit je leven blijkt dat je naar de normen van de wereld handelt en het in de wereld enorm naar je zin hebt? Je leeft óf voor de wereld en dan ben je een vijand van God, óf voor God en dan wil je niets met de wereld te maken hebben. Er is geen neutraliteit mogelijk. Licht en duisternis gaan niet samen (2Ko 6:14).

Jk 4:5. Om zijn krachtige boodschap te onderstrepen wijst Jakobus op het spreken van de Schrift en het begeren van de Geest. Van de Schrift gaat een sprake uit die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Waar je ook in de Schrift leest, overal kom je het getuigenis tegen dat alles wat van God is, niet met de zondige mens in verbinding kan zijn. Overal waarschuwt de Schrift Gods volk tegen de omgang met de wereld. Of meen je dat de Schrift dit “tevergeefs” zegt? Vergeet het maar. De Schrift spreekt daarover niet tevergeefs, behalve dan voor mensen die de Schrift aan hun laars lappen. Nee, de Schrift spreekt duidelijke taal voor wie oren heeft om te horen.

Door vervolgens ook op het werk van de Geest te wijzen laat Jakobus zien hoezeer Woord en Geest samenwerken. Wat vreemd is aan de Schrift, is ook vreemd aan de Geest. Dat geldt ook omgekeerd. Net zomin als je ergens in de Schrift enige verbinding tussen God en de zonde ontdekt, net zomin brengt “de Geest Die in ons woont” jou tot een handelen in “afgunst”. De Geest Die in jou woont, bewerkt geen oorlog en twist. Oorlogen en twisten komen in de wereld voor en kunnen helaas ook onder de gelovigen voorkomen.

Jk 4:6. De Geest Die in jou woont, wil jou daar bovenuit tillen door “grotere genade” te verlenen. Die grotere genade verleent Hij aan jou om jou in staat te stellen daaraan niet mee te doen en te leven voor de ander en tot eer van God.

Dan moet je wel de plaats van nederigheid innemen. Het vlees, de wereld en de duivel mogen grote macht hebben, de genade die God geeft, is veel groter. Hij geeft die genade echter alleen aan de “nederigen”.

Lees nog eens Jakobus 4:1-6.

Verwerking: Welke aspecten in je leven moet je nog bestempelen als ‘vriendschap jegens de wereld’?

Copyright information for DutKingComments