Jeremiah 1:16

Visioen van de kokende pot

Het woord van de HEERE komt “voor de tweede keer” tot Jeremia (Jr 1:13). Dat er sprake is van een ‘tweede keer’, toont aan dat het eerste en het tweede visioen nauw met elkaar verbonden zijn. Het eerste gaat over de tijd van het vonnis, het tweede over de richting en de aard van de komende ramp. Weer vraagt de HEERE wat Jeremia ziet. Zijn antwoord is: “Een kokende pot.”

Dat kan alleen maar rampspoed betekenen (vgl. Ez 11:3; Mi 3:3). Het gaat hier om Babel, de grote vijand uit het noorden. Hoewel Babel ten oosten van Juda ligt, zullen haar legers – zoals alle legers uit Azië – Israël vanuit het noorden binnenvallen vanwege de onbegaanbare Arabische woestijn. Hier wordt deze grote vijand uit het noorden voor de eerste keer genoemd.

In de kokende pot zullen de ongehoorzamen van Gods volk worden geworpen. De pot is te vergelijken met de vurige oven van Egypte (Gn 15:17), waar Israël zo hevig en zo lang verdrukt is geweest. Nebukadnezar, de koning van Babel, zal de nieuwe verdrukker zijn. Het ziet ook op de verre toekomst, wanneer de volken tegen Jeruzalem ten strijde trekken (Zc 14:1-2).

De HEERE verklaart het visioen (Jr 1:14). De kokende pot, die met zijn open kant vanuit het noorden verschijnt, stelt het onheil voor dat over het hele land van Juda zal worden uitgegoten. In kokende toorn zullen de legers van de koning van Babel over het land komen. Die invasie zal uitmonden in een overwinning voor de vijand. Jeremia ziet het hier in een visioen gebeuren.

In werkelijkheid wordt van de macht van Babel nog niets gezien en zal het nog veertig jaar duren voordat de vervulling van dit visioen zal plaatsvinden. Maar gebeuren zal het, want de HEERE zal Babel Zelf uit het noorden roepen om tegen Zijn volk op te trekken (Jr 1:15). De legers van Nebukadnezar zullen komen en Jeruzalem overweldigen. Zijn vorsten zullen hun tronen neerzetten voor de poorten van de stad (Jr 39:3). De poort is de plaats van de publieke zaken, waar recht wordt gesproken (Ru 4:1-10). Als de vijand daar heerst, betekent dat de volledige onderwerping van de stad. De muren zullen geen enkele bescherming bieden. Wat voor Jeruzalem geldt, geldt voor alle steden van Juda.

Vanaf het begin van zijn bediening is Jeremia een prediker van oordeel. Zoals Jesaja spreekt over de verlossing van de HEERE, Ezechiël over de heerlijkheid van de HEERE en Daniël over het koninkrijk van de HEERE, zo verkondigt Jeremia onophoudelijk het oordeel van de HEERE (Jr 1:16). De oorzaak van de oordelen, “al hun kwaad”, die de HEERE over Juda uitspreekt – en Jeremia moet die aan heel het land doorgeven –, kent drie onderdelen, namelijk

1. “dat zij Mij verlaten hebben en

2. reukoffers gebracht hebben aan andere goden, en

3. zich hebben neergebogen voor de werken van hun handen.”

Het verlaten van de HEERE opent de deur naar elke vorm van afgoderij, dat is de aanbidding van iets of iemand anders dan van Hem. Het brengen van reukoffers aan andere goden is in wezen eerbetoon brengen aan demonen (1Ko 10:20). De afgoden zelf zijn niet anders dan werken van hun handen, stukken goud of zilver of hout of steen. De dwaasheid van het neerknielen voor een stukje materie zal door Jeremia nog sarcastisch onder de aandacht van het volk worden gebracht (Jr 10:1-16).

Copyright information for DutKingComments