Jeremiah 1:9

Roeping van Jeremia

Hoewel Jr 1:4 een kort vers is, is wat erin staat het hart van de profetische ervaring. De roeping van Jeremia komt niet in een visioen, maar door het horen van het Goddelijke woord. Het is leerzaam om zijn roeping te vergelijken met die van Amos (Am 7:10-17), Jesaja (Js 6:1-10) en Ezechiël (Ez 1:1-3; Ez 2:1-8).

We kunnen in Jr 1:5 vier acties van God opmerken in de richting van Zijn profeet. God heeft hem

1. gekend,

2. gevormd,

3. geheiligd en

4. aangesteld.

Het is inderdaad bemoedigend voor Jeremia om te weten dat God specifiek hem heeft toegerust voor het uitvoeren van zijn opdracht. Het besef daarvan is niet louter kennis, maar het ervaren van een relatie (vgl. Am 3:2a). Gods aanspraak op zijn leven gaat vóór alle andere relaties, zoals we dat ook zien bij de volmaakte Knecht van de HEERE, de Heer Jezus (Js 49:1-5).

De wijding van Jeremia is dat hij apart is gezet voor een bepaald geestelijk doel. Dat is heiliging. Hier zien we een bijbelse koppeling van Gods voorkennis en Zijn heiliging van de dienaar. Het is belangrijk ook de volgorde te zien:

1. Eerst is hij door God gekend.

2. Daarna wordt hij door Hem gevormd in de moederschoot (vgl. Ps 139:13-16). De HEERE is daarom zijn rechtmatige Eigenaar Die hem kan gebruiken zoals het Hem goeddunkt.

3. Vervolgens heiligt Hij Jeremia, dat wil zeggen dat Hij hem apart stelt van alle andere Israëlieten.

4. Ten slotte horen we het doel van Gods voornemen en handelen en dat is hem aanstellen als profeet.

De nadruk ligt op het initiatief van God en de soevereiniteit van Zijn keus (vgl. Rm 9:21). Waartoe God iemand heeft bestemd, daartoe roept Hij hem ook. We zien bij Johannes de doper hetzelfde als bij Jeremia. Ook Johannes is al vóór zijn geboorte geheiligd (Lk 1:13-17).

Jeremia is aangesteld “tot een profeet voor de volken”. Hij wordt benoemd tot een profeet met een wereldwijde bediening, zoals Paulus later de apostel van de volken zal zijn (Gl 1:15-16). Het houdt tevens in dat Israël in zekere zin ook tot de volken wordt gerekend. Dat is omdat het zich zozeer van de HEERE heeft afgekeerd, dat het zich is gaan gedragen als de volken. Als ze zich daarvan naar Gods bedoeling afgezonderd zouden hebben gehouden, zouden ze er niet onder gerekend worden (Nm 23:9b).

Wat God hier van Jeremia zegt, geldt in beginsel voor iedere gelovige. Ieder kind van God is door Hem gekend (Gl 4:9a) en wordt door Hem gevormd, geheiligd en ook aangesteld in een specifieke dienst. Kinderen van God gaan niet in de massa op, maar ieder kind van God mag zich realiseren dat de aandacht van God ook naar hem of haar persoonlijk uitgaat.

Jeremia kijkt naar zichzelf en beoordeelt zichzelf als niet geschikt voor die taak (Jr 1:6). Eenzelfde reactie zien we bij Mozes (Ex 4:10) en Gideon (Ri 6:15) als zij door de HEERE worden geroepen (vgl. 1Sm 3:15b). Mozes zegt ook dat hij niet kan spreken, maar de achtergrond bij hem is ongeloof. De HEERE zegt ook tegen Mozes dat Hij Zijn woorden in zijn mond zal leggen. Jeremia zegt dat hij te jong is. Het woord dat Jeremia gebruikt als hij zegt dat hij ‘jong’ is, is hetzelfde woord dat van Zacharia wordt gezegd (Zc 2:4).

De overeenkomst tussen Mozes, Gideon en Jeremia is dat zij zichzelf niet in staat achten om aan de opdracht te voldoen. De reden daarvan is dat ze naar zichzelf kijken en niet naar Hem Die hun de opdracht geeft. Het gaat niet om hem die wordt gezonden, maar om Hem Die zendt.

Jeremia is met zijn grote gevoeligheid de aangewezen persoon om profeet te zijn. Niemand kon beter dan hij in Gods gevoelens delen. Hij heeft een hart dat kan meevoelen met de veroordeelden. Weinig kon de jonge profeet op dit moment vermoeden hoe moeilijk, hopeloos en hartverscheurend zijn taak zou zijn.

Het antwoord van de HEERE betekent in feite dat Jeremia helemaal niet aan zichzelf moet denken (Jr 1:7-8). Wat hij wel of niet kan, is van geen enkel belang. Belangrijk is alleen wat God kan en doet (vgl. 1Ko 3:7). De dienaar moet slechts gehoorzamen.

God vergist Zich nooit in het kiezen van Zijn dienaren (Jr 1:7). Hij voorziet allen die Hij roept van de kracht, de moed en de hulp die ze nodig hebben. Bovendien zal Gods belofte van Zijn aanwezigheid zijn angst verdrijven (vgl. Hg 1:13). Het is niet de gewoonte van aardse vorsten om met hun gezanten mee te gaan. Maar God gaat mee met hen die Hij zendt en is bij hen (Hd 18:9-10).

De vrees van Jeremia is een andere oorzaak van zijn aarzeling (Jr 1:8; vgl. Ez 3:9). Hij zal genadeloos worden bestreden en vervolgd. Maar de HEERE zal hem beschermen tegen de aanvallen van zijn vijanden en hem de geestelijke moed geven die hij zo bijzonder nodig zal hebben. God voorziet in alle behoeften van hen die Hij in Zijn dienst roept (Fp 4:19).

Als een tastbaar bewijs dat de HEERE Jeremia de bevoegdheid voor zijn dienst geeft, raakt Hij zijn mond aan (Jr 1:9; vgl. Js 6:7). De vraag is niet of iemand goed of slecht kan spreken, maar of hij door God aangeraakte, dat wil zeggen geheiligde, lippen heeft. Die heeft Jeremia nu. Op deze manier wordt hij geïnspireerd om Gods waarheid te spreken en wordt hem de Goddelijke boodschap te kennen gegeven. Vanaf dit moment zullen de woorden van Jeremia echt Gods woorden zijn en zal hij feitelijk de spreekbuis van God zijn (vgl. Js 51:16; Ez 2:8; Ez 3:4; Ex 4:12; Mt 10:19; Lk 21:15).

Later maakt God Zijn woorden tot vuur in de mond van Jeremia (Jr 5:14). Dat God hem Zijn woorden in de mond zal leggen, is iets wat Mozes zegt van de Profeet Die God in de toekomst zal zenden (Dt 18:18), dat is de Heer Jezus. Dit is opnieuw een bewijs dat Jeremia een beeld is van de Heer Jezus als de grote Profeet (vgl. Jh 12:49).

Het wegrukken en afbreken gebeurt niet door een daad, met een zwaard, maar door Zijn woord (Jr 1:10). Zijn woord is echter een woord dat werkt, dat iets doet, iets bewerkt. Zijn woord, Zijn spreken, is krachtig. Jeremia denkt van zichzelf dat hij maar een jongen is, maar God plaatst hem hier boven de koningen van de volken. Hij zal de opkomst en ondergang van wereldrijken en andere rijken aankondigen, niet door enig eigen gezag, maar als iemand die namens God spreekt.

De inhoud van de boodschap van Jeremia is een van de belangrijkste passages in het boek. Hij moet spreken over oordeel en verlatenheid, over omverwerping en verwoesting. Maar hoe groot en vreselijk Gods oordelen ook zijn, het zijn geen oordelen zonder barmhartigheid, want ze hebben als doel herstel, zegen en vernieuwing. Daarom moet Jeremia ook daarover spreken.

De doeleinden van God in de bediening van Jeremia zijn dan ook tweeledig: destructief (verwoestend) en constructief (opbouwend). Gods woord gaat gepaard met macht, zodat de profeet deze doelstellingen zal bereiken (Js 55:10-11). In de bediening van Jeremia ligt de nadruk ongetwijfeld op het destructieve element. Vier werkwoorden worden gebruikt om dit uit te drukken:

1. “Om weg te rukken en

2. af te breken,

3. om te vernielen en

4. omver te halen.”

Twee werkwoorden geven het constructieve en herstellende element aan:

1. “Om te bouwen en

2. te planten.”

In deze bezigheden zien we de profeet bezig als bouwer en als boer (vgl. 1Ko 3:6-10).

Copyright information for DutKingComments