Jeremiah 11:16

Hun offers zijn verwerpelijk

De HEERE spreekt te midden van alle ongerechtigheid die Hij opsomt toch van Zijn volk als “Mijn beminde” (Jr 11:15). Dat is wel gebleken uit al de zorg die Hij aan hen heeft besteed. Het maakt hun zonden juist ondraaglijk voor Hem dat zij die begaan als Zijn beminde. Hoe halen ze het in hun hoofd om in Zijn huis “de schanddaad”, en dat “[met] velen”, te doen? Dit slaat op de gruwelijke afgodendienst die zij massaal in Zijn huis plegen.

Hij haat niet hen (of ons), maar hun (of onze) zonden. Hun gedrag in Zijn huis is voor Hem weerzinwekkend (vgl. Js 1:11-12). Het verwijt dat “het [offer]vlees van het heiligdom van u zal wijken”, slaat op de nutteloosheid van hun offers voor de HEERE. Ze brengen het vlees in het heiligdom, in de tempel, maar ze brengen het met een verdorven hart, in een slechte gezindheid. De gedachte is dat hun offervlees hen niet aangenaam maakt voor God. Het brengt Hem er niet toe Zich ten gunste van hen te laten gelden tegenover hun vijanden, maar Hij keert Zich van hen af en geeft hen over aan de vijanden.

Ze hebben het grootste plezier in het doen van kwaad en dat in Zijn huis, in Zijn tegenwoordigheid. Het verraadt totale ongevoeligheid voor Wie Hij is. We kunnen God alleen welgevallig zijn als we trouw zijn aan de instructies van Zijn Woord. Al onze offers zijn waardeloos en verwerpelijk voor Hem als we Zijn Woord nalaten.

De HEERE heeft Zijn volk gemaakt tot “een bladerrijke olijfboom” met welgevormde, sierlijke vruchten (Jr 11:16a; vgl. Ps 52:10; Hs 14:7). Zo heeft Hij Israël genoemd. Door het geven van die naam heeft Hij hun het bewustzijn willen geven dat Hij de oorsprong ervan is en dat zij er zijn voor Hem. Hij heeft Zijn volk voorspoedig en welvarend gemaakt en veel voorrechten gegeven, opdat zij daarvan zouden kunnen genieten. Het is bovenal Zijn bedoeling geweest dat Hij daarvan zou genieten, zowel van de aanblik als van de vrucht ervan. Wij mogen wel bidden dat wij als gemeente op aarde mogen beantwoorden aan Zijn bedoeling met ons.

Maar nu moet Hij die boom met veel lawaai verbranden en verbreken (Jr 11:16b), wat Hij zal doen door Babel tegen hen op te roepen. Het “groot gedruis” is het oorlogsgeweld waarmee de legers van Nebukadnezar Juda zullen binnenvallen. Zij ontsteken een verwoestend vuur. Daardoor worden de takken van de bomen gebroken. De boom blijft echter staan. De HEERE maakt geen definitief einde aan Zijn volk.

Hoewel de HEERE Zijn volk heeft geplant, zal Hij het kwaad over hen brengen (Jr 11:17). Hij zal dat doen als “de HEERE van de legermachten”, als Degene Die de macht over alle legers in de hemel en op de aarde heeft. Hij heeft het kwaad over hen, die Hij Zelf heeft geplant, moeten uitspreken, vanwege het kwaad dat zij hebben bedreven en daardoor over zichzelf hebben uitgesproken. Hier worden weer het noordelijke Israël en het zuidelijke Juda afzonderlijk genoemd (Jr 11:10). Beide huizen hebben Hem tot toorn verwekt door hun gruwelijke reukoffers aan Baäl te offeren.

Copyright information for DutKingComments