Jeremiah 15:10

De klacht van Jeremia

De aankondiging van het niets sparende oordeel grijpt Jeremia opnieuw aan (Jr 15:10). Hij richt zich hierbij tot zijn moeder en spreekt er het wee over uit dat zij hem gebaard heeft (Jr 20:14; vgl. Jb 3:3-10). Het wee betreft niet zijn moeder, maar zijn geboorte en daardoor de HEERE. Hij heeft haar een andere soort zoon gegund dan de zoon die hij is. Ze heeft geen plezier aan hem kunnen beleven, want zijn hele leven is een kwelling.

Zijn klacht betreft niet wat er over het land zal komen, maar wat er over hemzelf heen komt. Omdat niemand het met hem eens is en ieder zich tegen zijn prediking verzet, gaat hij twijfelen aan de zin van zijn leven en dienst. Hij ziet dat de mensen hem haten vanwege zijn oordeelsaanzeggingen. Overal waar hij komt en predikt, wordt wat hij zegt aanleiding tot verdeeldheid en ruzie. Ook wij kunnen ons soms de oorzaak van ruzie en onenigheid voelen. Wat een troost dat de Heer het dan, als we goed staan, voor ons opneemt.

De aanleiding is niet zijn gedrag met betrekking tot hebzucht, want daarop is niets aan te merken. Hij heeft bijvoorbeeld niet iets uitgeleend of iets van iemand geleend, wat een oorzaak van onenigheid en scheve verhoudingen zou kunnen zijn (Sp 22:7; Ne 5:1-13).

In Zijn antwoord op de klacht herinnert de HEERE Jeremia er met een krachtig “voorwaar” aan dat Hij ten goede voor hem heeft gezorgd (Jr 15:11). Hij is voor hem opgekomen tegen zijn vijanden, hoe die vijanden zich ook roerden. In elke tijd van onheil en elke tijd van benauwdheid is de HEERE er voor hem geweest. Dat Jeremia tegenstand zou ontmoeten, heeft Hij hem al gezegd toen Hij hem riep (Jr 1:19a). Hij heeft ook beloofd dat Hij met hem zou zijn (Jr 1:19b). Zo bemoedigt de HEERE hem.

Copyright information for DutKingComments