Jeremiah 16:2

Inleiding

In het gedeelte dat nu onze aandacht vraagt, horen we niet meer de zachtmoedige smeekbede van de ziener ten gunste van Juda. Hij heeft onvermoeid gepleit, terwijl er hoop leek te zijn op het afwenden van de dreigende ramp. Maar er is geen berouw van de kant van het volk.

De heiligheid van God eist dat aan de zonde in hen die zo nauw verbonden zijn met Zijn Naam, niet lichtvaardig wordt voorbijgegaan. Dit gedeelte is een ernstige aanklacht van Zijn kant, die laat zien waarom Zijn hand tegen hen moet zijn, hoezeer Zijn hart ook nu nog naar hen uitgaat.

De eenzaamheid van Jeremia

Het woord van de HEERE komt tot Jeremia (Jr 16:1). De HEERE zegt tegen hem dat hij niet mag trouwen, wat inhoudt dat hij ook geen zonen en dochters zal hebben (Jr 16:2). Met “deze plaats" wordt Jeruzalem bedoeld. Zo’n bevel of verbod is bijzonder. Trouwen – en direct daaraan verbonden het krijgen van kinderen – hoort bij Gods plan voor het leven (Gn 1:28; Gn 2:18; Dt 7:14). Het gebod om niet te trouwen of de wens om niet te trouwen is uitzonderlijk. Het is niet te vergelijken met het advies van Paulus dat het beter is om niet te trouwen, want dat advies geeft hij met het oog op “de tegenwoordige nood” waarin de mensen van de wereld verkeren (Mt 19:12b; 1Ko 7:26).

Het persoonlijke leven van de profeten staat in de dienst van de HEERE (vgl. Js 8:18; Ez 24:15-27; Hs 1:2-3). De profeten hebben niet alleen met hun woorden tot het volk gepredikt, maar ook door hun persoonlijke omstandigheden. Normaliter trouwt een man. Dat Jeremia niet mag trouwen, houdt voor de inwoners van Jeruzalem de boodschap in dat het oordeel zal komen en het daarom voor hem zinloos is om een gezin te stichten. Het duidt op het einde van de verbinding tussen het volk en de HEERE. Dat hij geen kinderen zal hebben, wijst op de totale verlatenheid van de stad als het resultaat van het verbreken van de verbinding tussen de HEERE en Jeruzalem.

Wat de HEERE tegen Jeremia zegt, is geen algemene oproep aan allen die Godvrezend zijn om niet te trouwen. Ook is het geen advies aan gelovigen in landen waar de kans bestaat dat hun kinderen door de staat zullen worden opgevoed, zoals dat bijvoorbeeld met Mozes het geval is geweest. Het is ook geen aansporing om in tijden van oorlog maar niet te trouwen en geen kinderen te krijgen om daardoor zichzelf of eventuele kinderen de moeiten te besparen die deze zaken in een dergelijke tijd met zich meebrengen. Jeremia’s persoonlijke omstandigheden dienen als een teken voor het volk.

Het is een genade van de HEERE dat Hij Jeremia het leed bespaart dat over zijn nageslacht zou komen (vgl. Lk 23:29). De zonen en dochters die wel in Jeruzalem geboren worden, zullen omkomen, samen met de moeders die hen hebben gebaard en de vaders die hen hebben verwekt (Jr 16:3). De gehuwden en hun kinderen zullen sterven aan dodelijke ziekten (Jr 16:4).

Over hen zal geen rouw bedreven worden. Er zal geen begrafenisplechtigheid zijn waar aan rouw uiting kan worden gegeven. Ze zullen namelijk niet begraven worden, maar tot mest op de aardbodem zijn. Anderen zullen door het zwaard omkomen en weer anderen door de honger. Hun lichamen zullen voedsel zijn voor de aasvogels en de wilde dieren. Dit is wel een dramatische afloop van een huwelijk en de kinderen die daaruit geboren zijn.

De profeet mag ook geen begrafenissen bijwonen (Jr 16:5). Hij mag zich niet verenigen met de rouw van het volk, omdat de HEERE Zijn “vrede, de goedertierenheid en de barmhartigheid” van hen heeft weggenomen. Het zijn juist deze eigenschappen van God die voor het leven in een eindtijd, waarin ook wij leven, zo nodig zijn. Deze eigenschappen mogen en moeten we elkaar toewensen (vgl. 1Tm 1:2). Als die worden weggenomen, zijn we reddeloos verloren. We zien dat hier. Gods oordeel rust op hen en dat moet Jeremia aanvaarden. Als de HEERE geen medelijden meer toont, mag hij dat ook niet tonen. Als hij zich met hun rouw zou verenigen, zou dat zijn boodschap krachteloos maken.

Het hele land zal één groot rouwcentrum worden (Jr 16:6). “Groten en kleinen”, dat zijn de mensen van aanzien en de mensen van lage stand, zullen sterven, maar niet begraven worden. Er zal geen, geoorloofd, verdriet over de doden worden geuit. Maar er zullen ook geen, ongeoorloofde, heidense uitingen aan het verdriet worden gegeven. Het lichaam kerven en zich kaal maken zijn heidense gebruiken en voor Gods volk verboden (Lv 19:28; Lv 21:5; Dt 14:1). Deze praktijken worden echter onder Gods volk wel gevonden (Jr 41:5; Jr 47:5; Ez 7:18: Am 8:10; Mi 1:16).

De gebruikelijke rouwgewoonten zullen niet plaatsvinden (Jr 16:7). Het is gebruikelijk om eten mee te nemen naar de familie van de overledene, met hen de maaltijd te gebruiken en hen te troosten in hun verdriet. In dit geval zal het niet gebeuren omdat er niemand is die kan troosten. Ook is er niemand die de troostbeker kan geven vanwege de dood van iemands vader of moeder.

Het brood breken en uit de beker drinken om een dode te gedenken zien we terug bij de instelling van het avondmaal door de Heer Jezus. Bij die gelegenheid geeft de Heer aan deze oude gewoonte een nieuwe, unieke betekenis en verbindt die met nieuwe waarheden (Mt 26:26-28; 1Ko 10:16). Hij verbindt deze gewoonte aan het Pascha, want dan stelt Hij het avondmaal in. Van het Pascha weten we dat het van Hem spreekt en van het verlossingswerk dat Hij heeft verricht (1Ko 5:7b).

Jeremia mag ook geen feestelijke gelegenheden zoals bruiloften meer bijwonen (Jr 16:8). Dat hij zijn sociale verplichtingen niet meer mag vervullen, zoals het bezoeken van hen die rouwen of van hen die feestvieren, zal hem des te meer tot een voorwerp van verachting hebben gemaakt. Hij zal zich nog eenzamer voelen dan hij zich al voelt. Wat moet het voor Jeremia geweest zijn, altijd maar negatief te zijn, altijd maar oordeel aan te kondigen. Hij heeft wel een bijzonder zware dienst gehad.

Op de vraag naar zijn ‘asociale’ gedrag moet hij antwoorden dat “de HEERE van de legermachten, de God van Israël”, uit Jeruzalem alle vreugde zal doen ophouden (Jr 16:9). Jeremia zal er ooggetuige van zijn, want de HEERE zal dat voor zijn ogen doen. Als Jeruzalem overgegeven wordt in de hand van Nebukadnezar, is er geen stem van vrolijkheid meer te horen. Alle stemmen van blijdschap worden samengevat in “de stem van de bruidegom en de stem van de bruid”.

De blijdschap die bij het sluiten van een huwelijk aanwezig is, is de hoogste blijdschap die op aarde te vinden is. Die blijdschap, die God Zelf heeft gegeven omdat Hij Zelf het huwelijk heeft ingesteld, wordt nu door Hem Zelf weggenomen. Door het oordeel dat Hij voltrekt, zullen er geen huwelijken meer gesloten kunnen worden, vanwege het gebrek aan mensen.

Copyright information for DutKingComments